Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdVoorsegginge, dat de Heere de vyanden der Christelicke kercke verdelgen, maer dat hy de sijne soude beschutten ende beschermen, vers 1, etc. met voordere belofte, dat hy de uytvercorene Ioden door den heyligen Geest met geloove ende boetveerdigcheyt begaven soude, 10. | |
1Ga naar margenoot1 DE last des woorts des HEEREN Ga naar margenoot2 over Israël: De HEERE Ga naar margenoot3 spreeckt, die den hemel uytbreydet, ende de aerde grontvestet, ende des menschen Ga naar margenoot4 geest in sijn binnenste Ga naar margenoot5 formeert. | |
2Siet, ick sal Ga naar margenoot6 Ierusalem stellen [tot] een drinck-schale der Ga naar margenoot7 swijmelinge allen volcken rontom: Ga naar margenoot8 ja oock salse zijn over Iuda, in de belegeringe tegen Ierusalem. | |
3Ende het sal te dien dage geschieden, dat ick Ga naar margenoot9 Ierusalem stellen sal Ga naar margenoot10 tot eenen lastigen steen allen volcken, alle die sich daer mede beladen, sullen gewisselick door-sneden worden: Ga naar margenoot11 ende alle de volckeren der aerde sullen sich tegen haer versamelen. | |
4Te dien dage, spreeckt de HEERE, sal ick alle peerden Ga naar margenoot12 met schouwicheyt slaen, ende hare ruyters met sinneloosheyt: maer Ga naar margenoot13 over het huys Iuda Ga naar margenoot14 sal ick mijne oogen openen, ende alle peerden Ga naar margenoot15 der volckeren sal ick met blintheyt slaen. | |
5Dan sullen Ga naar margenoot16 de Leytslieden van Iuda in haer herte seggen, Ga naar margenoot17 De inwoonders van Ierusalem Ga naar margenoot18 sullen my eene sterckte zijn Ga naar margenoot19 in den HEERE der heyrscharen haren Godt. | |
6Te dien dage, sal ick de Leytslieden van Iuda stellen Ga naar margenoot20 als eenen vyerigen heert onder het hout, ende als eene vyerige fackel onder de schooven, ende sy sullen ter rechter ende ter slincker zijde alle volcken rontom verteeren: ende Ga naar margenoot21 Ierusalem sal noch Ga naar margenoot22 blijven Ga naar margenoot23 in hare plaetse te Ierusalem. | |
7Ende de HEERE sal Ga naar margenoot24 de tenten Iuda Ga naar margenoot25 ten voorsten Ga naar margenoot26 behouden, op dat Ga naar margenoot27 de heerlickheyt Ga naar margenoot28 des huys Davids, ende Ga naar margenoot29 de heerlickheyt der inwoonderen van Ierusalem, haer niet Ga naar margenoot30 en verheffe tegen Iuda. | |
8Te dien dage sal de HEERE de inwoonders van Ierusalem beschutten, ende die Ga naar margenoot31 die onder haer struyckelen soude, sal te dien dage zijn Ga naar margenoot32 als David: ende Ga naar margenoot33 het huys Davids sal zijn Ga naar margenoot34 als Goden, Ga naar margenoot35 als de Engel des HEEREN Ga naar margenoot36 voor haeraengesichte. | |
9Ende ’t sal te dien dage geschieden, dat ick sal soecken te verdelgen alle heydenen, die tegen Ierusalem aenkomen. | |
10Doch over het huys Davids, ende over de inwoonders van Ierusalem, sal ick Ga naar margenoota uytstorten Ga naar margenoot37 den Geest der genade, ende der gebeden, ende Ga naar margenoot38 sy sullen my Ga naar margenootb aenschouwen, Ga naar margenoot39 dien sy door-steken hebben: ende Ga naar margenoot40 sy sullen over hem rouw-klagen, als [met] de rouw-clage Ga naar margenoot41 over eenen eenigen sone; ende Ga naar margenoot42 sy sullen over hem bitterlick kermen, gelijckmen bitterlick kermt over eenen eerst-geborenen. | |
11Te dien dage sal te Ierusalem de rouw-clage groot zijn, gelijck die rouw-clage van Ga naar margenoot43 Hadadrimmon, in het dal van Ga naar margenootc Megiddon. | |
12Ende Ga naar margenoot44 het lant sal rouw-clagen, Ga naar margenoot45 elck geslachte bysonder: het geslachte des huys Davids bysonder, ende haerlieder wijven bysonder, ende het geslachte des huys Ga naar margenoot46 Nathans bysonder, ende hare wijven bysonder. | |
13Het geslachte des huys Levi bysonder, ende hare wijven bysonder: het geslachte Ga naar margenoot47 Simei bysonder, ende hare wijven bysonder. | |
14Alle de overige geslachten, elck geslachte bysonder, ende haer-lieder wijven bysonder. |
|