Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdClachte des Propheten over de groote boosheyt ende ongerechticheyt des Ioodschen volcks, vers 2. hy vercondicht dat van wegen sulcke sonden, de Chaldeen met groote macht ende snellicheyt over haer komen, ende alles verstooren souden, vers 5. hy bidt den Heere, dat hy doch de vyanden, die swaerlicker dan de Ioden gesondicht hadden, haren moetwille niet en late volbrengen, maer veel meer de selve wille straffen, 12, etc. | |
2HEERE, hoe lange schreeuwe ick, ende ghy en hoort niet? [hoe lange] roepe ick, Ga naar margenoot3 Gewelt, tot u, ende ghy en verlost niet? | |
3Waerom laet ghy my ongerechticheyt sien, ende aenschouwt de Ga naar margenoot4 quellinge? want verwoestinge ende gewelt is Ga naar margenoot5 tegen my over, ende Ga naar margenoot6 daer is twist, ende Ga naar margenoot7 men neemt gekijf op. | |
4Daerom wort de wet Ga naar margenoot8 onderlaten, ende het recht Ga naar margenoot9 en komt nimmermeer voort: want Ga naar margenoot10 de godtloose omringt den rechtveerdigen, daerom Ga naar margenoot11 komt het recht verdraeyt voort. | |
5Ga naar margenoot12 Siet onder de heydenen, ende aenschouwt, ende verwondert u, verwondert u; want Ga naar margenoota ick wercke een werck Ga naar margenoot13 in ulieder dagen, [’t welck] ghy niet gelooven en sult, Ga naar margenoot14 als het vertelt sal worden. | |
6Want siet, ick verwecke de Chaldeen, een bitter ende Ga naar margenoot15 snel volck, treckende Ga naar margenoot16 door de breedten der aerde, Ga naar margenoot17 om erffelick te besitten wooningen die sijne niet en zijn. | |
7Schricklick ende vreeslick is Ga naar margenoot18 ’tselve: Ga naar margenoot19 sijn recht ende sijne hoocheyt gaet van hem-selven uyt. | |
8Ga naar margenoot20 Want sijne peerden zijn Ga naar margenoot21 lichter dan de luypaerden, ende sy zijn Ga naar margenoot22 scherper dan Ga naar margenoot23 de avont-wolven, ende sijne ruyters verspreyden haer: ja sijne ruyters sullen Ga naar margenoot24 van verre komen, sy sullen Ga naar margenoot25 vliegen Ga naar margenoot26 als een arent, sich spoedigende om te eten. | |
9Ga naar margenoot27 Het sal geheelick Ga naar margenoot28 tot gewelt komen, Ga naar margenoot29 wat sy inslorpen sullen met hare aengesichten, [sullen sy brengen] Ga naar margenoot30 nae’t oosten, ende het sal Ga naar margenoot31 de gevangene versamelen Ga naar margenoot32 als zant. | |
10Ende Ga naar margenoot33 hy sal Ga naar margenoot34 de Coningen beschimpen, ende de Princen sullen hem een belacchinge zijn: hy sal Ga naar margenoot35 alle vestinge belacchen, want Ga naar margenoot36 hy sal stof vergaderen, ende Ga naar margenoot37 hy salse innemen. | |
11Ga naar margenoot38 Dan sal Ga naar margenoot39 hy Ga naar margenoot40 den geest veranderen, ende hy sal Ga naar margenoot41 door-trecken, ende sich Ga naar margenoot42 schuldich maken, [houdende] Ga naar margenoot43 dese sijne kracht voor sijnen Godt. | |
12En zijt ghy niet Ga naar margenoot44 van outs af de HEERE mijn Godt, Ga naar margenoot45 mijn Heylige? Ga naar margenoot46 wy en sullen niet sterven: ô HEERE, Ga naar margenoot47 tot een oordeel hebt ghy hem gestelt, ende Ga naar margenoot48 ô rotze, om Ga naar margenoot49 te straffen hebt ghy hem gegrontvest. | |
13Ghy zijt te reyn van oogen, dan dat ghy Ga naar margenoot50 het quade Ga naar margenoot51 soudet sien, ende Ga naar margenoot52 de quellinge Ga naar margenoot53 en cont ghy niet aenschouwen: waerom soudt ghy aenschouwen Ga naar margenoot54 die trouwlooslick handelen? [waerom] soudt ghy Ga naar margenoot55 swijgen, als Ga naar margenoot56 de godtloose dien verslindt, Ga naar margenoot57 die rechtveerdiger is dan hy? | |
[Folio 127r]
| |
menschen maken, als de visschen der zee? als het cruypende gedierte, Ga naar margenoot59 dat geenen heerscher en heeft? | |
15Ga naar margenoot60 Hy trecktse Ga naar margenoot61 alle met den angel Ga naar margenoot62 op, hy vergadertse in sijn garen, ende hy versameltse in sijn net: Ga naar margenoot63 daerom verblijdt ende verheucht hy sich. | |
16Ga naar margenoot64 Daerom offert hy aen sijn garen, ende roockt aen sijn net: want Ga naar margenoot65 door de selve Ga naar margenoot66 is sijn deel vet geworden, ende sijne spijse smoutich. | |
17Ga naar margenoot67 Sal hy dan daerom [altoos] sijn garen Ga naar margenoot68 ledich maken? ende en sal hy niet verschoonen, met altoos de volckeren Ga naar margenoot69 te dooden? |
|