Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGodt sweert den Grooten te Samaria, ende al ’t volck, dat hyse gevanckelick sal laten wech-voeren, ende verjagen, om haer gewelt, suyperye, afgoderye, ende onbekeerlicheyt in vele toe-gesondene plagen, vers 1, etc. noodigtse evenwel noch tot bekeeringe, met voorstellinge sijner Majesteyt ende macht, 12. | |
1HOoret dit woort, ghy Ga naar margenoot1 koeyen van Basan, ghy die op den berch van Samaria zijt; die de arme verdrucket, die de nootdurftige verplettert: ghy die tot Ga naar margenoot2 haerlieder heeren segget, Ga naar margenoot3 Brengt aen, op dat wy drincken. | |
2De Heere HEERE heeft gesworen Ga naar margenoot4 by sijne heylicheyt, datter, siet, Ga naar margenoot5 dagen over ulieden sullen komen; Ga naar margenoot6 datmen u sal Ga naar margenoot7 optrecken met haken, ende uwe Ga naar margenoot8 nakomelingen met visch- Ga naar margenoot9 angelen. | |
3Ende Ga naar margenoot10 ghy sullet [door] de Ga naar margenoot11 bressen uytgaen, eene Ga naar margenoot12 yedere Ga naar margenoot13 voor haer henen: ende ghy sult Ga naar margenoot14 ’t gene in den palleyse [gebracht] is wech werpen, spreeckt de HEERE. | |
4Ga naar margenoot15 Komt te Ga naar margenoot16 Bethel, ende overtredet; Ga naar margenoot17 te Ga naar margenoota Gilgal, maeckt Ga naar margenoot18 des overtredens veel, ende brengt uwe offeren des morgens, uwe tienden om de Ga naar margenoot19 drie dagen: | |
5Ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot20 roocket van het Ga naar margenoot21 gedeessemde een lof-offer, ende roepet vrijwillige-offeren uyt, doet’et hooren: want alsoo Ga naar margenoot22 hebt ghy’t geerne, ghy kinderen Israëls, spreeckt de Heere HEERE. | |
6Daerom heb ick ulieden oock Ga naar margenoot23 reynicheyt der tanden gegeven in alle uwe steden, ende gebreck van broot in alle uwe plaetsen: Nochtans en hebbet ghy u niet bekeert Ga naar margenoot24 tot my, spreeckt de HEERE. | |
7Daer toe heb ick oock den Ga naar margenoot25 regen van ulieden geweert, alsser noch drie maenden waren tot den oogst, ende hebbe doen regenen over d’eene stadt, maer over d’andere stadt niet doen regenen: het een stuck-lants wert beregent, maer het [ander] stuck-lants daer ’t niet op en regende, verdorrede. | |
8Ende twee drie steden togen om tot eener stadt, op dat sy water mochten drincken, maer en wierden niet Ga naar margenoot26 versadicht: nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE. | |
[Folio 117r]
| |
-koorn ende met honich-dauw; de Ga naar margenoot28 veelheyt uwer hoven, ende uwer wijngaerden, ende uwer vijg-boomen, ende uwer olijf-boomen at de Ga naar margenootd Ga naar margenoot29 rupse op: nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE. | |
10Ick hebbe de pestilentie onder ulieden gesonden, nae de Ga naar margenoot30 wijse van Egypten; Ick heb uwe jongelingen door’t sweert gedoodt, Ga naar margenoot31 ende uwe peerden gevanckelick laten wech-voeren: ende ick hebbe den Ga naar margenoot32 stanck uwer heyrlegeren selfs in uwe neuse doen opgaen; nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE. | |
11Ick heb [sommige] onder ulieden Ga naar margenoot33 omgekeert, gelijck Godt Ga naar margenoote Ga naar margenoot34 Sodom ende Gomorra omkeerde, die ghy waert als een Ga naar margenoot35 vyer-brant, dat uyt den brant gereddet is: nochtans en hebbet ghy u niet bekeert tot my, spreeckt de HEERE. | |
12Daerom sal ick u Ga naar margenoot36 alsoo doen, ô Israël: om dat ick u [dan] dit doen sal, so schickt u, ô Israël, Ga naar margenoot37 om uwen Godt te ontmoeten. | |
13Want siet, die de bergen formeert, ende den Ga naar margenootf windt schept, ende den mensche bekent maeckt wat Ga naar margenoot38 sijne gedachte zy, die den Ga naar margenoot39 dageraet duysternisse maeckt, ende op de Ga naar margenoot40 hoochten der aerde treedt; HEERE, Godt der Ga naar margenoot41 heyrscharen, is sijn name. |
|