Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGodt wil Israel straffen, om hare ondanckbaerheyt, vers 1, etc. bewijst dat sijne dreygementen ende straffen rechtveerdich zijn ende seker gaen, 3. verwijt van hare onbeweeglickheyt tegen alle waerschouwingen, 6. Godt roept de Heydenen tot getuygen tegen Israel, 9. seyt haer des vyants komste aen, 11. wiens gewelt seer weynige met groot perijckel sullen ontkomen, 12. voorseyt de uytroeyinge harer afgoderye, ende pracht, 13. | |
1HOoret dit woort, dat de HEERE tegen ulieden spreeckt, ghy kinderen van Israël: namelick tegen het gantsche geslachte, dat ick uyt Egypten-lant hebbe opgevoert, seggende: | |
2Uyt alle geslachten des aerd-bodems heb ick ulieden alleen Ga naar margenoot1 gekent: Daerom sal ick alle uwe ongerechticheden over ulieden besoecken. | |
[Folio 116v]
| |
Ga naar margenoot3 ten sy datse by een gekomen zijn? | |
4Ga naar margenoot4 Sal een leeuw brullen in den woude, als hy geenen roof en heeft? sal een jonge leeuw uyt sijn hol sijne stemme Ga naar margenoot5 verheffen, ten zy dat hy [wat] gevangen hebbe? | |
5Sal een Ga naar margenoot6 vogel in’t strick Ga naar margenoot7 op de aerde vallen, alsser geen strick voor hem en is? Salmen het strick vanden aerdbodem opnemen, Ga naar margenoot8 alsmen Ga naar margenoot9 gantschlick niet en heeft gevangen? | |
6Sal de basuyne in de stadt geblasen worden, dat het volck niet en Ga naar margenoot10 zittere? Salder een Ga naar margenoota Ga naar margenoot11 quaet in de stadt zijn, dat de HEERE niet en doe? | |
7Ga naar margenoot12 Gewislick de Heere HEERE en sal geen dinck doen; ten zy dat hy sijne Ga naar margenoot13 verborgentheyt aen sijne knechten, de Propheten, Ga naar margenoot14 geopenbaert hebbe. | |
8De Ga naar margenoot15 leeuw heeft gebrult, wie en soude niet vreesen? de Heere HEERE heeft gesproken, wie en soude niet propheteren? | |
9Ga naar margenoot16 Doetet hooren in de palleysen te Asdod, ende in de palleysen in Egypten-lant: ende segget; Versamelet u op de Ga naar margenoot17 bergen van Samaria, ende siet de groote Ga naar margenoot18 beroerten in’t midden van haer, en de verdruckte, binnen in haer. | |
10Want sy en Ga naar margenoot19 weten niet te doen dat recht is, spreeckt de HEERE: die in hare palleysen schatten vergaderen [door] Ga naar margenoot20 gewelt ende verstooringe. | |
11Daerom, soo seyt de Heere HEERE; De Ga naar margenoot21 vyant! Ga naar margenoot22 ende dat, rontom het lant: die sal Ga naar margenoot23 uwe sterckte van u nederstorten, ende uwe palleysen sullen uytgeplundert worden. | |
12Alsoo seyt de HEERE; Gelijck als een herder Ga naar margenoot24 twee schenckelen, ofte een Ga naar margenoot25 stucxken van een oore uyt des Leeuwen muyl reddet: alsoo sullen de kinderen Israëls gereddet worden; die daer Ga naar margenoot26 sitten te Samaria, in den hoeck van Ga naar margenoot27 ’t bedde, ende op de Ga naar margenoot28 sponde vande koetze. | |
13Ga naar margenoot29 Hooret, ende betuyget in den huyse Iacobs: spreeckt de Heere HEERE, de Godt der heyrscharen; | |
14Dat ick, ten dage als ick Israëls overtredingen over hem besoecken sal; oock besoeckinge sal doen over de Ga naar margenoot30 altaren van Ga naar margenoot31 Beth-El: ende de hoornen des altaers sullen worden afgehouwen, ende ter aerde vallen. | |
15Ende ick sal het Ga naar margenoot32 winter-huys met het somer-huys slaen: ende de Ga naar margenoot33 elpenbeenen-huysen sullen vergaen, ende de groote huysen een eynde nemen, spreeckt de HEERE. |
|