Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdVoorder Prophetye van Godts oordeel over Gog ende Magog, vers 1, etc. de grootheyt sijner nederlage wort door verscheydene omstandicheden levendich afgemaelt, 9. Godt wil bekent maken, dat hy sijn volck om harer sonden wille gestraft heeft, 23. maer genadichlijck weder, tot eenen toe, sal vergaderen, herstellen, sijnen Geest over haer uytgieten, ende haer eeuwige gunste bewijsen, 25. | |
1VOorts ghy menschen kint, propheteert tegen Gog, ende segt; Soo seyt de Heere HEERE: Siet ick Ga naar margenoot1 [wil] aen u, ô Gog, hooft-vorst van Mesech ende Tubal. | |
2Ende ick sal u Ga naar margenoot2 omwenden, ende eenen Ga naar margenoot3 ses- Ga naar margenoota haeck in u slaen, ende u optrecken uyt de zijden van’t Noorden: ende ick sal u brengen op de bergen Israëls. | |
3Maer ick sal uwen Ga naar margenoot4 boge uyt uwe slincker-hant slaen: ende ick sal uwe pijlen uyt uwe rechterhant doen vallen. | |
4Op de bergen Israëls sult ghy Ga naar margenoot5 vallen; ghy, ende alle uwe benden, ende de volcken die met u zijn: Ick heb u den Ga naar margenoot6 roof-vogelen, den gevogelte van Ga naar margenoot7 allen vleugel, ende den gedierte des velts Ga naar margenootb ter spijse gegeven. | |
5Op het Ga naar margenoot8 open velt sult ghy vallen: want Ick hebbet gesproken, spreeckt de Heere HEERE. | |
6Ende ick sal een Ga naar margenoot9 vyer senden in Magog, ende onder de gene die inde Ga naar margenoot10 eylanden seker woonen: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben. | |
7Ende ick sal mijnen Ga naar margenoot11 heyligen naem in’t midden mijns volcks Israëls bekent maken; ende en sal mijnen heyligen naem niet meer laten Ga naar margenoot12 ontheyligen: ende de heydenen sullen weten dat ick de HEERE ben, de Heylige in Israël. | |
8Siet Ga naar margenoot13 het komt ende sal geschieden, spreeckt de Heere HEERE: Dit is de dach, [van] welcken ick gesproken hebbe. | |
9Ende de inwoonders der steden Israels sullen Ga naar margenoot14 uytgaen, ende Ga naar margenoot15 [vyer] stoken ende branden vande wapenen, soo [van] Ga naar margenoot16 schilden als rondassen, van bogen ende van pijlen, soo van hant- Ga naar margenoot17 stocken, als van spiessen: ende sy sullen daer van vyer stoken seven jaren. | |
10So datse geen hout uyt het velt en sullen dragen, nochte uyt de wouden houwen, maer van de wapenen vyer stoken: ende sy sullen berooven de gene die haer berooft hadden, ende plunderen die haer geplundert hadden, spreeckt de Heere HEERE. | |
11Ende ’tsal te dien dage geschieden, dat ick den Gog aldaer eene graf-stede in Israël sal geven, het Ga naar margenoot18 dal der doorgangers nae’t oosten der zee; ende dat selve sal den doorgangers [de Ga naar margenoot19 neuse] stoppen: ende aldaer sullen sy begraven, den Gog, ende sijne gantsche menichte, ende sullen’t noemen, Ga naar margenoot20 Het Dal van Gogs menichte. | |
12Het huys Israëls nu Ga naar margenoot21 salse begraven, om het lant te Ga naar margenoot22 reynigen: seven maenden [lanck]. | |
13Ia al ’t volck des lants Ga naar margenoot23 sal begraven, ende ’tsal hen tot eenen Ga naar margenoot24 name zijn: ten dage als ick sal Ga naar margenoot25 verheerlickt zijn, spreeckt de Heere HEERE. | |
14Oock sullense Ga naar margenoot26 mannen Ga naar margenoot27 uytscheyden, die gestadich door ’t lant doorgaen, [ende] doodengravers met de doorgangangers, [om te begraven] de gene die op den Ga naar margenoot28 aerdbodem zijn overgelaten, om dien te reynigen: ten eynde van seven maenden sullense ondersoeck doen. | |
15Ende dese doorgangers sullen door het lant doorgaen; ende [als Ga naar margenoot29 yemant] een menschen-been siet, so sal hy een merckteecken daer by Ga naar margenoot30 oprichten: tot dat de doodengravers het selve sullen hebben begraven in’t Dal van Gogs menichte. | |
16Oock so sal de naem der Ga naar margenoot31 stadt, Ga naar margenoot32 Hamona, zijn: Also sullen sy het lant reynigen. | |
17Ghy dan, menschen kint, soo seyt de Heere HEERE; Segt tot het gevogelte van Ga naar margenoot33 allen vleugel, ende tot al ’tgedierte des velts; vergadert u ende komet aen, versamelt u van rontomme, tot mijn Ga naar margenoot34 Slachtoffer, dat ick voor u geslacht hebbe, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls: ende etet vleesch, ende drincket bloet. | |
18Het vleesch der Helden sullet ghy eten, ende het bloet der Vorsten der aerde drincken: Ga naar margenoot35 der rammen, der lammeren, ende bocken, [ende] varren, die altemael Ga naar margenoot36 gemeste van Basan zijn. | |
19Ende ghy sullet het vette eten tot versadinge toe, ende bloet drincken tot dronckenschap toe: van mijn slachtoffer dat ick voor u geslacht hebbe. | |
20Ende ghy sult versadiget worden | |
[Folio 90r]
| |
aen mijne tafel van [rijd] peerden ende wagen- Ga naar margenoot37 [peerden], van helden ende Ga naar margenoot38 alle krijchslieden, spreeckt de Heere HEERE. | |
21Ende ick sal mijne eere Ga naar margenoot39 setten onder de heydenen: ende alle heydenen sullen mijn oordeel sien, dat ick gedaen hebbe, ende mijne hant, die ick Ga naar margenoot40 aen hen geleyt hebbe. | |
22Ende Ga naar margenoot41 die van den huyse Israëls sullen weten, dat ick de HEERE haerlieder Godt ben: van dien dage af, ende voortaen. | |
23Ende de heydenen sullen weten, dat die van den huyse Israëls gevanckelick zijn wechgevoert Ga naar margenoot42 om hare ongerechtichheyt, om datse tegen my hadden overtreden, ende dat ick mijn aengesicht voor hen Ga naar margenoot43 verborgen hebbe: ende hebse overgegeven in de hant harer wederpartijders, so datse Ga naar margenoot44 altemael door ’t sweert gevallen zijn: | |
24Nae hare onreynicheyt, ende nae hare overtredingen heb ick met haer gehandelt: ende ick heb mijn aengesicht voor hen verborgen. | |
25Daerom soo seyt de Heere HEERE; Ga naar margenoot45 Nu sal ick Iacobs Ga naar margenoot46 gevangene wederbrengen, ende sal my ontfermen over het gantsche huys Israëls: ende ick sal yveren over mijnen Ga naar margenoot47 heyligen Name. | |
26Als sy hare schande sullen gedragen hebben, ende alle hare Ga naar margenoot48 overtredinge, [met] dewelcke sy tegen my hebben overtreden: doe sy in haer lant Ga naar margenoot49 seker woonden, ende niemant en was diese verschrickte. | |
27Als ickse sal hebben wedergebracht uyt de volcken, ende haer vergadert sal hebben uyt de landen harer vyanden: ende ick aen haer Ga naar margenoot50 geheylicht sal zijn voor de oogen van vele heyligen: | |
28Dan sullense weten, dat ick, de HEERE, haerlieder Godt ben, dewijl ickse gevanckelick hebbe doen wechvoeren onder de heydenen, maer hebse [weder] versamelt in haer lant: ende hebbe aldaer niemant van haer meer Ga naar margenoot51 overgelaten: | |
29Noch ick en sal mijn aengesichte voor haer niet meer verbergen: Ga naar margenoot52 wanneer ick mijnen Ga naar margenootc Ga naar margenoot53 Geest over ’thuys Israëls sal hebben uytgegoten, spreeckt de Heere HEERE. |
|