Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe prophete verhaelt met suchten, de treffelickheyt, ende oock den elendigen stant der stadt Ierusalem, vers 1, etc. ende oock des Ioodschen lants, 3. hy bekent dat sy sulcke straffe met hare sonden wel verdient hadden, 8, 18. Vernieuwende elcke reyse wederom het verhael harer elende, 9, 10, etc. De prophete bidt Godt, dat hy des volcks groote elende wille aensien, ende sich daer over ontfermen, 20. want sy nergens anders troost vinden en konden, 21. | |
1Ga naar margenoot1 ALEPH. Ga naar margenoot2 Hoe sitt Ga naar margenoot3 die stadt Ga naar margenoot4 [soo] eensaem, die Ga naar margenoot5 vol volcx was! sy is Ga naar margenoot6 als eene weduwe geworden, sy die groot was onder de heydenen, Ga naar margenoot7 eene Vorstinne onder de lantschappen, is Ga naar margenoot8 cijnsbaer geworden. | |
2Beth. Ga naar margenoota Ga naar margenoot9 Sy Ga naar margenoot10 weent Ga naar margenoot11 steets Ga naar margenoot12 des nachts, ende hare tranen [loopen] over hare kinnebacken: Sy en heeft geenen trooster Ga naar margenoot13 onder alle hare lief-hebbers; alle hare Ga naar margenoot14 vrienden hebben trouwlooslick Ga naar margenoot15 met haer gehandelt, Ga naar margenoot16 sy zijn haer tot vyanden geworden. | |
3Gimel. Ga naar margenoot17 Iuda Ga naar margenoot18 is in gevanckenisse gegaen van wegen de elende, ende van wegen Ga naar margenoot19 de veelheyt der dienstbaerheyt: Ga naar margenoot20 sy | |
[Folio 63v]
| |
Ga naar margenoot21 woont onder de heydenen, sy en vindt geen ruste: alle hare vervolgers Ga naar margenoot22 achterhalense Ga naar margenoot23 tusschen de engten. | |
4Daleth. Ga naar margenoot24 De wegen Zions Ga naar margenoot25 treuren, om dat niemant Ga naar margenoot26 op het feest en comt, alle Ga naar margenoot27 hare Ga naar margenoot28 poorten zijn woest, hare Priesters Ga naar margenoot29 suchten: hare jonckvrouwen zijn bedroeft, ende Ga naar margenoot30 sy selfs is in bitterheyt. | |
5He. Hare tegenpartijders zijn Ga naar margenoot31 ten hoofde geworden, hare vyanden Ga naar margenoot32 zijn gerust: Ga naar margenoot33 om datse de HEERE bedroeft heeft van wegen Ga naar margenoot34 de veelheyt harer overtredingen: hare Ga naar margenoot35 kinderkens Ga naar margenoot36 gaen henen [in] de gevangenisse voor het aengesichte des tegenpartijders. | |
6Vau. Ende Ga naar margenoot37 van de dochter Zions is Ga naar margenoot38 al haren cieraet wechgegaen: hare Vorsten Ga naar margenoot39 zijn als de herten, [die] Ga naar margenoot40 geen weyde en vinden, ende Ga naar margenoot41 sy gaen crachteloos henen voor het aengesichte des vervolgers. | |
7Zain. Ierusalem is Ga naar margenoot42 [in] de dagen harer elende, ende harer Ga naar margenoot43 veel-voudiger ballingschap, indachtich Ga naar margenoot44 aller harer gewenschter dingen, die sy Ga naar margenoot45 van ouden dagen af gehadt heeft: dewijle haer volck door de hant des tegenpartyders valt, ende sy geenen helper en heeft: de tegenpartyders Ga naar margenoot46 siense aen, sy spotten Ga naar margenoot47 met hare Rustdagen. | |
8Cheth. Ierusalem Ga naar margenoot48 heeft swaerlick gesondicht, daerom is sy Ga naar margenoot49 als eene afgesonderde [vrouwe] geworden: Ga naar margenoot50 alle diese eerden, achtense onweert, dewijle sy Ga naar margenoot51 Ga naar margenootb hare naecktheyt gesien hebben, Ga naar margenoot52 sy sucht oock, ende Ga naar margenoot53 sy is achterwaerts gekeert. | |
9Teth. Ga naar margenoot54 Hare onreynicheyt Ga naar margenoot55 is in hare zoomen, sy en heeft niet gedacht Ga naar margenoot56 aen haer Ga naar margenootc uyterste: daerom is sy Ga naar margenoot57 wonderbaerlick om leege gedaelt, Ga naar margenoot58 sy en heeft geenen trooster: Ga naar margenoot59 HEERE, Ga naar margenoot60 siet mijne elende aen, want de vyant Ga naar margenoot61 maeckt sich groot. | |
10Iod. Ga naar margenoot62 De tegenpartijder heeft sijne hant aen alle Ga naar margenoot63 hare gewenschte dingen uytgebreydt: immers heeft Ga naar margenoot64 sy aengesien, dat Ga naar margenoot65 de heydenen Ga naar margenoot66 in haer Heylichdom gingen, Ga naar margenoot67 daer van ghy geboden hadt, Ga naar margenoot68 datse in uwe Gemeynte niet komen en souden. | |
11Caph. Ga naar margenoot69 Al haer volck suchten, Ga naar margenoot70 Ga naar margenootd broot soeckende, sy hebben hare gewenschte dingen voor spijse gegeven, Ga naar margenoot71 om de ziele te verquicken: Ga naar margenoot72 Siet HEERE, ende aenschouwt, dat Ga naar margenoot73 ick Ga naar margenoot74 onweert geworden ben. | |
12Lamed. Ga naar margenoot75 En gaet het u lieden niet aen, ghy alle die over wech gaet? schouwt het aen, ende siet, Ga naar margenoot76 offer eene smerte zy gelijck mijne smerte die my aengedaen is, daermede de HEERE [my] bedroeft heeft ten dage der hitticheyt sijnes toorns. | |
13Mem. Ga naar margenoot77 Van de hoochte heeft Ga naar margenoot78 hy Ga naar margenoot79 een vyer Ga naar margenoot80 in mijne beenderen gesonden, Ga naar margenoot81 daer over hy geheerscht heeft: Ga naar margenoot82 hy heeft mijnen voeten een nett uytgebreydt, Ga naar margenoot83 hy heeft my achterwaerts doen keeren, hy heeft my woest ende sieck Ga naar margenoot84 gemaeckt den gantschen dach. | |
14Nun. Ga naar margenoot85 Het jock mijner overtredingen is aengebonden door sijne hant, Ga naar margenoot86 sy zijn t’ samen gevlochten, Ga naar margenoot86 sy zijn op mijnen hals Ga naar margenoot87 geklommen: hy heeft mijne kracht doen Ga naar margenoot88 vervallen; de Heere heeft my Ga naar margenoot89 in [hare] handen gegeven, Ga naar margenoot90 ick en kan niet, opstaen. | |
15Samech. De Heere heeft alle Ga naar margenoot91 mijne stercke Ga naar margenoot92 in ’t midden van my vertreden, Ga naar margenoot93 hy heeft eene byeenkomste Ga naar margenoot94 over my uytgeroepen, om mijne Ga naar margenoot95 jongelingen te verbreken: Ga naar margenoot96 de Heere heeft de wijnpersse der Ionckvrouwe der dochter Iuda getreden. | |
16Ain. Ga naar margenoot97 Om deser dingen wille weene ick, Ga naar margenoote mijn ooge, mijn ooge Ga naar margenoot98 vliedt af van water, om dat Ga naar margenoot99 de trooster, die mijne ziele soude Ga naar margenoot100 verquicken, verre van my is: Ga naar margenoot101 mijne kinderen Ga naar margenoot102 zijn verwoest, Ga naar margenoot103 om dat de vyant d’ overhant heeft. | |
17Pe. Zion Ga naar margenoot104 breydt hare handen uyt, daer en is geen trooster voor haer: de Ga naar margenoot105 HEERE heeft van Iacob Ga naar margenoot106 geboden, dat die rontom hem zijn, sijne tegenpartyders souden zijn: Ierusalem Ga naar margenoot107 is als eene afgesonderde [vrouwe] onder hen. | |
18Tsade. Ga naar margenoot108 De HEERE is rechtveerdich, want ick ben Ga naar margenoot109 sijnen monde wederspannich geweest: Ga naar margenoot110 hoort doch alle | |
[Folio 64r]
| |
ghy volckeren, ende siet mijne smerte: Ga naar margenoot111 mijne jonckvrouwen, ende Ga naar margenoot111 mijne jongelingen zijn in de gevanckenisse gegaen. | |
19Koph. Ick riep tot Ga naar margenoot112 mijne liefhebbers, [maer] Ga naar margenootf Ga naar margenoot113 sy hebben my bedrogen: Ga naar margenoot114 mijne Priesters, ende mijne Outste, hebben in de Stadt den geest gegeven, als sy spijse voor sich sochten, op datse Ga naar margenoot115 hare ziele mochten verquicken. | |
20Resch. Ga naar margenoot116 Aensiet HEERE, want my is bange: Ga naar margenootg mijn ingewant is Ga naar margenoot117 beroert, mijn herte Ga naar margenoot118 heeft sich omgekeert in ’tbinnenste van my, want Ga naar margenoot119 ick ben seer wederspannich geweest; van buyten heeft [my] Ga naar margenoot120 het sweert van kinderen berooft, Ga naar margenoot121 van binnen is als de doot. | |
21Schin. Sy hooren dat ick suchte, [maer] ick en hebbe geenen trooster: alle mijne vyanden hooren Ga naar margenoot122 mijn quaet, [ende] sy zijn vrolick, Ga naar margenoot123 dat ghy ’t gedaen hebt: [als] ghy Ga naar margenoot124 den dach sult voortgebracht hebben, Ga naar margenoot125 [dien] ghy uytgeroepen hebt, Ga naar margenoot126 so sullen sy zijn gelijck ick ben. | |
22Thau. Ga naar margenoot127 Laet al haer quaet voor u aengesichte comen, ende Ga naar margenoot128 doet hen gelijck als ghy my gedaen hebt van wegen alle mijne overtredingen: want mijne suchtingen zijn vele, ende mijn herte is Ga naar margenoot129 mat. |
|