Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdBaruch over dese prophetyen weemoedich ende kleynhertich zijnde, wort van Godt door den Propheet daer over berispt, ende getroost. | |
1HEt woort, dat de Propheet Ieremia gesproken heeft tot Baruch, den sone van Nerija: als hy Ga naar margenoot1 die woorden uyt den mont van Ieremia in een boeck schreef; in den Ga naar margenoot2 vierden jare Iojakims, des soons Iosia, des Conincks van Iuda, seggende: | |
2Alsoo seyt de HEERE, de Godt Israëls, van u, ô Baruch. | |
3Ghy segt, Ga naar margenoot3 Wee nu my; want de HEERE heeft Ga naar margenoot4 droeffenisse tot mijne smerte gedaen: Ick ben moede van mijn suchten, ende en vinde geene ruste. | |
4Soo sult ghy tot hem seggen: Soo seyt de HEERE; Siet, dat ick gebouwt hebbe, Ga naar margenoot5 breeck ick af, ende dat ick geplant hebbe, ruck ick uyt; selfs dit gantsche lant. | |
5Ende soudt ghy u Ga naar margenoot6 groote dingen soecken? en soecktse niet: want siet ick brenge een Ga naar margenoot7 quaet over Ga naar margenoot8 allen vleesche, spreeckt de HEERE; maer ick sal u uwe Ga naar margenoot9 ziele tot eenen Ga naar margenoota buyt geven, in alle plaetsen, daer ghy sult henen trecken. |
|