Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGodt stelt sijnen volcke seer beweechlick voor oogen, de weldaden, die hy haer van den beginne af bewesen heeft, ende klaecht heftichlick over hare grouwelicke, geduerige, ende gantsch onredelicke afgodische ondanckbaerheyt, vers 1, etc. diergelijcke onder de heydenen niet te vinden en zy, 10. over hare schrickelicke ende dobbele boosheyt, 12. waer door sy selfs d’oorsake zijn van hare elenden, 14. verwijt van haer vergeefs loopen nae Egypten ende Assur, 18, 36. item, van hare ongebondene, onbeschaemde, hartneckige, menichvuldige, ende meer dan heydensche afgoderye, ende schandelicke vergetinge ende verlatinge Godts, 20. item bloetvergieten, ende huychelerye, 34. | |
1ENde des HEEREN woort geschiedde tot my, seggende: | |
2Gaet ende roept voor de ooren van Ga naar margenoot1 Ierusalem, seggende: Soo seyt de HEERE; Ga naar margenoot2 Ick gedencke der weldadicheyt Ga naar margenoot3 uwer jeucht, der liefde uwer ondertrouwe, doe ghy my nawandeldet inde woestijne, in Ga naar margenoot4 onbezaeyden lande. | |
3Israël was den HEERE eene Ga naar margenoot5 heylicheyt, de eerstelingen sijner incomste: alle die hem Ga naar margenoot6 opaten, wierden Ga naar margenoot7 voor schuldich gehouden, Ga naar margenoot8 quaet quam hen over, spreeckt de HEERE. | |
4Hooret des HEEREN woort, ghy huys Iacobs; ende alle geslachten des huyses Israëls. | |
5Soo seyt de HEERE; Ga naar margenoota Wat voor onrecht hebben uwe vaders aen my gevonden, datse verre van my geweken zijn? ende hebben de Ga naar margenoot9 ydelheyt na-gewandelt, ende sy zijn ydel geworden? | |
6Ende en Ga naar margenoot10 seyden niet; Waer is de HEERE, die ons opvoerde uyt Egypten-lant? die ons leydde in de woestijne, in een lant van Ga naar margenoot11 wildernissen ende kuylen, in een lant van dorheyt ende Ga naar margenoot12 schaduwe des doots, in een lant, daer niemant door en ginck, ende daer geen mensche en woonde? | |
7Ende Ga naar margenoot13 ick bracht u in een Ga naar margenoot14 vruchtbaer lant, om de vrucht van dien ende het goede van dien te eten: maer doe ghy daer in quaemt, verontreynichdet ghy mijn lant, ende steldet mijne Ga naar margenoot15 erffenisse tot eenen Ga naar margenoot16 grouwel. | |
8De Priesters en seyden niet, Waer is de HEERE? ende Ga naar margenootb Ga naar margenoot17 die de wet handelden en kenden my niet, ende de herders Ga naar margenoot18 overtraden tegen my: ende de Propheten propheteerden Ga naar margenoot19 door Baal, ende wandelden [nae dingen die] Ga naar margenoot20 geen nut en doen. | |
9Daerom sal ick noch met u lieden twisten, spreeckt de HEERE: ja met uwe kints-kinderen sal ick twisten. | |
10Want, gaet over in de eylanden der Ga naar margenoot21 Chittiten, ende siet toe, ende sendet [nae] Ga naar margenoot22 Kedar, ende merckter Ga naar margenoot23 wel op: ende siet of diesgelijcx geschiet zy. | |
11Heeft oock een volck de Goden verandert, hoewel de selve geene Goden en zijn? nochtans heeft mijn volck sijne Ga naar margenootc Ga naar margenoot24 eere verandert in [’t gene dat] geen nut en doet. | |
12Ontsettet u hier over, ghy Ga naar margenootd Ga naar margenoot25 hemelen: ende Ga naar margenoot26 zijt verschrickt, Ga naar margenoot27 wordet seer woeste, spreeckt de HEERE. | |
13Want mijn volck heeft twee boosheden gedaen: My, den Ga naar margenoote Ga naar margenoot28 sprinckader des Ga naar margenoot29 levendigen waters, hebben sy verlaten, om haer selven Ga naar margenoot30 backen uyt te houwen, gebrokene backen, die geen water en houden. | |
14Is dan Israël een Ga naar margenoot31 knecht? ofte is hy een Ga naar margenoot32 ingeboren des huyses? waerom Ga naar margenoot33 is hy [dan] ten roove geworden? | |
15Ga naar margenootf De jonge Ga naar margenoot34 Leeuwen hebben over hem gebrullet, sy hebben hare stemme | |
[Folio 35r]
| |
Ga naar margenoot35 verheven: ende sy hebben sijn lant gesett in Ga naar margenootg verwoestinge, sijne steden zijn verbrant, datter niemant in en woont. | |
16Oock hebben u de Ga naar margenoot36 kinderen van Noph ende Ga naar margenoot37 Tachphanes den Ga naar margenoot38 schedel afgeweydet. | |
17En doet ghy u dit niet selfs? [door dien] ghy den HEERE uwen Godt verlaet, ter tijt als hy u op den Ga naar margenoot39 wech leydt? | |
18Ende nu, wat Ga naar margenoot40 hebt ghy te doen met den wech van Ga naar margenooth Egypten, om de wateren Ga naar margenoot41 Sihors te drincken? ende wat hebt ghy te doen met den wech van Assur, om de wateren der Ga naar margenoot42 Riviere te drincken? | |
19Uwe Ga naar margenooti boosheyt Ga naar margenoot43 sal u kastijden, ende uwe afkeeringen sullen u straffen: weet dan ende siet, dat het quaet ende bitter is, dat ghy den HEERE uwen Godt verlatet, ende mijne vreese niet by u en is, spreeckt de Heere, de HEERE der Ga naar margenoot44 heyrscharen. | |
20Ga naar margenoot45 Als ick Ga naar margenoot46 van outs u Ga naar margenoot47 jock verbroken, [ende] uwe banden Ga naar margenoot48 verscheurt hadde, so seydet ghy, Ick en sal niet Ga naar margenoot49 dienen: maer op allen hoogen heuvel, ende onder allen groenen boom Ga naar margenoot50 loopt ghy om, Ga naar margenoot51 hoererende. | |
21Ick hadde u doch Ga naar margenootk geplant eenen edelen wijnstock, een geheel Ga naar margenoot52 getrouw zaet: hoe zijt ghy my dan verandert [in] Ga naar margenoot53 verbastaerde-rancken eens Ga naar margenoot54 vreemden wijnstocks? | |
22Want, al Ga naar margenootl Ga naar margenoot55 wiescht ghy u met Ga naar margenoot56 salpeter, ende naemt u veel zeepe, so is [doch] uwe ongerechticheyt voor mijn aengesichte Ga naar margenoot57 geteeckent, spreeckt de Heere HEERE. | |
23Hoe segt ghy; Ick en ben niet verontreynicht, ick en hebbe de Baals niet na-gewandelt: siet uwen Ga naar margenoot58 wech in het Ga naar margenoot59 dal, kent wat ghy gedaen hebt, ghy lichte Ga naar margenoot60 snelle kemelinne, die hare wegen Ga naar margenoot61 verdraeyt. | |
24Sy is een wout-ezel, Ga naar margenoot62 gewennet in de woestijne, nae den lust harer ziele Ga naar margenoot63 schept sy den wint, wie soude hare ontmoetinge afkeeren? Ga naar margenoot64 alle diese soecken en sullen niet moede worden, in hare Ga naar margenoot65 maent sullen syse vinden. | |
25Ga naar margenoot66 Bedwingt uwen voet van ontschoeyinge, ende uwe keele van dorst: maer ghy seght, Ga naar margenoot67 ’Tis buyten hope, Neen: want ick hebbe de Ga naar margenoot68 vreemde lief, ende die sal ick na-wandelen. | |
26Ga naar margenoot69 Gelijck een dief beschaemt wort, wanneer hy Ga naar margenoot70 gevonden wort, alsoo Ga naar margenoot71 zijn die van den huyse Israëls beschaemt: sy, hare Coningen, hare Vorsten, ende hare Priesters, ende hare Propheten: | |
27Die tot een hout seggen, Ghy zijt mijn vader, ende tot eenen steen, Ghy hebt my Ga naar margenoot72 gegenereert: want sy keeren my den Ga naar margenoot73 necke toe, ende niet het aengesichte; maer ter tijt haers Ga naar margenoot74 quaets seggen sy, Staet op ende verlost ons. | |
28Waer zijn dan uwe Goden, die ghy u gemaeckt hebt? Ga naar margenoot75 laetse opstaen, ofse u ter tijt uwes quaets sullen verlossen: want Ga naar margenoot76 [nae] Ga naar margenootm ’t getal uwer steden zijn uwe Goden, ô Iuda. | |
29Waerom twistet ghy tegen my? ghy hebt alle Ga naar margenoot77 tegen my overtreden, spreeckt de HEERE. | |
30Te vergeefs heb ick uwe kinderen Ga naar margenootn Ga naar margenoot78 geslagen: sy en hebben de Ga naar margenooto Ga naar margenoot79 tucht niet aengenomen; u lieder Ga naar margenoot80 sweert heeft uwe Propheten verteert, als een Ga naar margenoot81 verdervende Leeuw. | |
31Ga naar margenootp O geslachte, Ga naar margenoot82 aenmercket [doch] ghylieden des HEEREN woort: Ga naar margenoot83 Ben ick Israël eene woestijne geweest? of een lant der Ga naar margenoot84 uyterste donckerheyt? waerom seyt [dan] mijn volck, Ga naar margenoot85 Wy zijn Heeren, wy en sullen niet meer tot u comen? | |
32Vergeet oock eene Ionckvrouwe haers verciersels? [ofte] eene bruyt harer Ga naar margenoot86 bindselen? nochtans heeft mijn volck Ga naar margenoot87 mijner Ga naar margenootq vergeten, Ga naar margenoot88 dagen sonder getal. | |
33Wat maeckt ghy uwen wech goet, daer ghy Ga naar margenoot89 boeleringe soeckt? Ga naar margenoot90 daerom ghy oock de booste [hoeren] uwe wegen geleert hebt. | |
34Ia het bloet van de Ga naar margenoot91 zielen der onschuldige nootdurftigen is in uwe Ga naar margenoot92 zoomen gevonden: Ick hebbe Ga naar margenoot93 dat niet met opgraven gevonden, maer aen alle Ga naar margenoot94 die. | |
35Noch segt ghy, Seker ick ben onschuldich; Ga naar margenoot95 sijn toorn is immers van my afgekeert: siet ick sal met u Ga naar margenoot96 rechten, om dat ghy segt, Ick en hebbe niet gesondicht. | |
[Folio 35v]
| |
derende uwen wech? Ghy sult oock van Ga naar margenootr Ga naar margenoot99 Egypten Ga naar margenoot100 beschaemt worden, gelijck als ghy van Ga naar margenoot101 Assur beschaemt zijt. | |
37Ghy sult oock van Ga naar margenoot102 hier uytgaen met uwe Ga naar margenoot103 handen op u hooft: want de HEERE heeft Ga naar margenoot104 al u vertrouwen verworpen, so dat ghy daermede niet en sult bedyen. |
|