Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Heere verwijt de Ioden hare lichtveerdige sorgeloosheyt, om datse niet en achten den doot der vroome ende godtsalige mannen, vers 1, etc. als oock, om dat sy de Propheten bespotten, 4. ende afgoderye bedreven, 5. ende om dat sy haer op menschelicke hulpe verlieten, 9. Daerom dreycht hyse te straffen, 12. doch hy troost de boetveerdige, ende belooft haer genade te bewijsen, 13. maer de godtloose en hebben geen vrede, 20. | |
1Ga naar margenoot1 DE rechtveerdige comt omme, ende daer is niemant die het ter herte neemt: ende Ga naar margenoota de weldadige lieden Ga naar margenoot2 worden wech geraept, sonder datter yemant op let, Ga naar margenoot3 dat de rechtveerdige wechgeraept wort Ga naar margenoot4 voor het quaet. | |
2Ga naar margenoot5 Hy sal ingaen Ga naar margenoot6 [in] de vrede: sy sullen rusten op hare Ga naar margenoot7 slaepsteden, een yegelick die [in] sijn Ga naar margenoot8 oprechticheyt gewandelt heeft. | |
3Doch naedert ghylieden hier toe, Ga naar margenoot9 ghy kinderen der guychelersse: Ga naar margenoot10 ghy overspelich zaet, ende ghy die hoererye bedrijft. | |
4Ga naar margenoot11 Over wien maeckt ghy u lustich, Ga naar margenoot12 over wien sperret ghy den mont wijt op? [ende] steeckt de tonge lanck uyt? en zijt ghy niet Ga naar margenoot13 kinderen der overtredinge, Ga naar margenoot14 een zaet der valscheyt? | |
5Die Ga naar margenoot15 hittich zijt Ga naar margenoot16 in de eycke-bosschen, onder allen Ga naar margenoot17 groenen boom: Ga naar margenoot18 slachtende de kinderen aen de beken, Ga naar margenoot19 onder de hoecken der steenrotzen. | |
6Ga naar margenoot20 Aen de gladde [steenen] der beken Ga naar margenoot21 is u deel, die, die zijn Ga naar margenoot22 u lot: oock stortet ghy Ga naar margenoot23 den selven dranckoffer uyt, ghy offertse spijsoffer: Ga naar margenoot24 soude ick my over dese dingen troosten laten? | |
7Ghy stelt Ga naar margenoot25 u leger op eenen hoogen ende verhevenen berch: oock climt ghy derwaerts op, Ga naar margenoot26 om slachtoffer te offeren. | |
8Ga naar margenoot27 Ende achter de deure ende posten sett ghy Ga naar margenoot28 u gedenckteecken: want van my Ga naar margenoot29 [wijckende] ontdeckt ghy [u], ende Ga naar margenoot30 climt op, Ga naar margenoot31 ghy maeckt uwen leger wijt, Ga naar margenoot32 ende maeckt u [een verbont met eenige] uyt de selve, ghy hebt Ga naar margenoot33 haer leger lief Ga naar margenoot34 [in] elcke Ga naar margenoot35 plaetse [die] ghy siet. | |
9Ende Ga naar margenoot36 ghy treckt Ga naar margenoot37 met olye tot den Coninck, ende Ga naar margenoot38 ghy vermenichvuldicht uwe welrieckende salven: ende ghy sendt uwe gesanten Ga naar margenoot39 verre wech, Ga naar margenoot40 ende vernedert u Ga naar margenoot41 tot der hellen toe. | |
10Ga naar margenoot42 Ghy zijt vermoeyt door Ga naar margenoot43 uwe groote reyse, [maer] ghy en segt niet, Ga naar margenoot44 'T is buyten hope: Ga naar margenoot45 ghy hebt het leven uwer hant gevonden, daerom Ga naar margenoot46 en wort ghy niet sieck. | |
11Ga naar margenoot47 Maer voor wien hebt ghy geschroomt ofte gevreest? want ghy hebt gelogen, ende Ga naar margenoot48 en zijt mijner niet gedachtich geweest, ghy en hebt [my] op u herte niet geleyt: en ist niet Ga naar margenoot49 [om] dat ick swijge, Ga naar margenoot50 ende dat van outs af, ende ghy en vreest my niet? | |
12Ick sal Ga naar margenoot51 uwe gerechticheyt Ga naar margenoot52 bekent maken, ende uwe wercken, dat sy u geen nut doen en sullen Ga naar margenoot53. | |
13Wanneer Ga naar margenoot54 ghy roepen sult, so laet die, Ga naar margenoot55 die van u vergadert zijn, u redden: doch de wint salse alle wechvoeren, de ydelheyt salse wechnemen: maer Ga naar margenootb die op my betrouwt, die sal het aerdrijck erven, ende Ga naar margenoot56 mijnen heyligen berch erffelick besitten. | |
[Folio 29r]
| |
14Ende Ga naar margenoot57 men sal seggen, Verhoocht [de bane], verhoocht [de bane], bereyt den wech: neemt den aenstoot uyt den wech mijnes volcx. | |
15Want alsoo seyt de hooge ende verhevene, die in de eeuwicheyt woont, ende diens name heylich is: Ick woone [in] de hoochte, ende [in] 't heylige: ende by dien Ga naar margenoot58 die eenes verbryselden ende nederigen geestes is, op dat ick levendich make den geest der nederigen, ende op dat ick levendich make het herte der verbryselden. | |
16Want Ga naar margenootc ick en sal niet Ga naar margenoot59 eeuwichlick twisten, noch ick en sal niet geduerichlick verbolgen zijn: want Ga naar margenoot60 de geest soude van voor mijn aengesichte Ga naar margenoot61 overstelpt worden, Ga naar margenoot62 ende de zielen Ga naar margenootd [die] ick gemaeckt hebbe. | |
17Ick was verbolgen over de ongerechticheyt Ga naar margenoot63 harer giericheyt, ende sloechse; Ga naar margenoot64 ick verberchde my, ende was verbolgen: evenwel gingen sy afkeerich henen Ga naar margenoot65 in den wech hares herten. | |
18Ga naar margenoot66 Ick sie hare wegen, ende ick salse genesen: ende ick salse geleyden, ende hen vertroostingen wedergeven, namelick Ga naar margenoot67 hare treurigen. | |
19Ga naar margenoot68 Ick scheppe de vrucht der lippen, Vrede, Vrede Ga naar margenoot69 den genen die verre zijn, ende den genen die nae by zijn, seyt de HEERE, ende, Ick salse genesen. | |
20Doch de godtloose zijn Ga naar margenoot70 als eene voort-gedrevene zee, want die en can niet rusten, ende hare Ga naar margenoot71 wateren Ga naar margenoot72 werpen slijck ende modder Ga naar margenoot73 op. | |
|