Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Heere betuycht, dat hy geen oorsake en is van de verwerpinge der Ioden, maer hare sonden, vers 1. etc met verhael sijner macht, 2. Christus verhaelt hoe getrouwelick dat hy sijn ampt bedient hebbe, 4. selfs met versmaetheyt ende smerten, 6. door de hulpe sijnes hemelschen Vaders, 7. hy vermaent de geloovige Ioden op den Heere te vertrouwen, 10. ende dreycht de godtloose met de helsche smerten, 11. | |
1ALsoo seyt de HEERE, Ga naar margenoot1 Waer is Ga naar margenoot2 de scheyd-brief van u lieder moeder, daer mede ickse Ga naar margenoot3 wech-gesonden hebbe? of wie isser van mijne Ga naar margenoot4 schult-eyschers, Ga naar margenoot5 dien ick u vercocht hebbe? siet, om uwe ongerechticheden zijt ghy verkocht, ende om uwe overtredingen is uwe moeder wech gesonden. | |
2Waerom quam ick, ende Ga naar margenoot6 daer en was niemant? [waerom] riep ick, ende niemant en antwoordde? Ga naar margenoota is mijne hant dus Ga naar margenoot7 gantsch kort geworden, dat sy niet verlossen en can? of en isser in my geen cracht om uyt te redden? siet, door mijne scheldinge Ga naar margenoot8 make ick de zee drooge, ick stelle de rivieren [tot] eene woestijne, dat haren visch stinckt, om datter geen water en is, ende sterft van dorste. | |
3Ga naar margenoot9 Ick becleede den hemel met Ga naar margenoot10 swartheyt, ende stelle Ga naar margenoot11 eenen sack [tot] sijn decksel. | |
4Ga naar margenoot12 De Heere HEERE heeft my een tonge Ga naar margenoot13 der geleerden gegeven, op dat ick wete Ga naar margenoot14 met den moeden een woort Ga naar margenoot15 ter rechter tijt te spreken: Ga naar margenoot16 Hy weckt Ga naar margenoot17 alle morgen, Ga naar margenoot18 hy weckt my de oore, dat ick hoore, Ga naar margenoot19 gelijck die geleert worden. | |
5De Heere HEERE Ga naar margenoot20 heeft my de oore geopent, ende Ga naar margenootb ick en ben niet wederspannich, ick en wijcke niet achterwaerts. | |
6Ga naar margenoot21 Ick geve mijnen rugge den genen die [my] slaen, ende mijne wangen den genen Ga naar margenoot22 die [my] 't hayr uytplucken: my aengesichte en verberge ick niet Ga naar margenoot23 voor smaetheden ende Ga naar margenoot24 speecksel. | |
7Want de Heere HEERE helpt my, daerom en worde ick niet te schande, daerom Ga naar margenoot25 hebbe ick mijn aengesichte gestelt als eenen key-steen, want ick weet, dat ick niet en sal beschaemt worden. | |
8Ga naar margenoot26 Hy is naeby Ga naar margenootc die my rechtveerdicht, wie sal met my twisten? laet ons te samen staen: Ga naar margenoot27 wie heeft eene rechtsake tegen my? Ga naar margenoot28 hy come herwaerts tot my. | |
9Siet de Heere HEERE helpt my, wie is 't Ga naar margenoot29 [die] my sal verdoemen? siet, Ga naar margenoot30 sy sullen altemael als een cleet verouden, de motte salse eten. | |
[Folio 26r]
| |
10Ga naar margenoot31 Wie isser onder u lieden, die den HEERE vreest, die Ga naar margenoot32 nae de stemme sijnes knechts hoort? Ga naar margenoot33 als hy in de duysternissen wandelt, ende geen lichte heeft; dat hy betrouwe op den name des HEEREN, ende Ga naar margenoot34 steune op sijnen Godt. | |
11Ga naar margenoot35 Siet, ghy alle Ga naar margenoot36 die een vyer aensteeckt, die u met sprancken omgordet: Ga naar margenoot37 wandelt in de vlamme van u vyer, ende in de sprancken [die] ghy ontsteken hebt; Ga naar margenoot38 Dat geschiet u Ga naar margenoot39 van mijne hant, Ga naar margenoot40 in smerte sult ghylieden liggen. |
|