Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Heere citeert alle Afgodendienaers voor 't recht, vers 1. Hy spreeckt voorder van Abraham, met den welcken Godt een verbont heeft opgericht, ende dien hy treffelicke victorien gegeven heeft, 2. Waer over de heydenen haer hebben ontsett, 5. maer zijn evenwel voortgevaren in hare afgoderye, 6. Vriendelicke aensprake Godes aen de vroome Israëliten, 8. Met belofte dat hyse verlossen soude, 10. Verdelgende hare vyanden, 11. ende de geloovige segenende, 17. Aensprake Godes aen de Afgoden-dienaers, 21. Verlossinge om des Messiae wille, 25. | |
1Ga naar margenoot1 SWijgt voor my, Ga naar margenoot2 ghy Eylanden, ende Ga naar margenoot3 laet de volckeren de cracht vernieuwen: laetse toe treden, laetse dan spreken: laett ons t' samen ten gerichte naederen. | |
2Wie heeft Ga naar margenoot4 van den opganck Ga naar margenoot5 dien rechtveerdigen Ga naar margenoot6 verweckt? heeft hem geroepen, Ga naar margenoot7 op sijnen voet? Ga naar margenoot8 de heydenen voor sijn aengesichte gegeven, ende Ga naar margenoot9 gemaeckt dat hy [over] Coningen heerschte? Ga naar margenoot10 heeftse sijnen sweerde gegeven als stof, sijnen boge als eenen voortgedrevenen stoppel? | |
3Dat hyse najaechde, [ende] trock door [met] vrede, door een padt, ['t welck] hy met sijne voeten Ga naar margenoot11 niet gegaen en hadde? | |
4Wie heeft [dit] gewrocht ende gedaen Ga naar margenoot12 roepende de geslachten Ga naar margenoot13 van den beginne? Ick de HEERE, Ga naar margenoota die de eerste ben, ende Ga naar margenoot14 met de laetste ben ick de selve. | |
5Ga naar margenoot15 De Eylanden sagen 't, ende sy vreesden; Ga naar margenoot16 de eynden der aerde beefden: sy naederden sich, ende quamen toe: | |
6Ga naar margenoot17 D' een hielp den anderen, ende seyde tot sijnen Ga naar margenoot18 metgeselle, Ga naar margenoot19 Weest sterck. | |
7Ende de werckmeester Ga naar margenoot20 versterckte Ga naar margenoot21 den gout-smit: die met den hamer glat maeckt, dien Ga naar margenoot22 die op het aenbeelt slaet, seggende van het soudeersel, Het is goet: daer na maeckt Ga naar margenoot23 hy 't vast met nagelen, dat het niet en wanckele. | |
8Maer Ga naar margenoot24 ghy Israël, mijn knecht, Ga naar margenoot25 ghy Iacob, Ga naar margenootb dien ick verkoren hebbe: Ga naar margenoot26 het zaet Abrahams Ga naar margenoot27 mijnes Ga naar margenootc liefhebbers: | |
9Ghy, Ga naar margenoot28 welcken ick gegrepen hebbe Ga naar margenoot29 van de eynden der aerde, ende uyt Ga naar margenoot30 hare Ga naar margenoot31 bysonderste geroepen hebbe: ende seyde tot u: Ghy zijt mijn knecht, u hebb' ick uytverkoren, ende en hebbe u niet verworpen. | |
10En vreest niet, want ick ben met u, Ga naar margenoot32 en zijt niet verbaest, want ick ben uw' Godt, ick stercke u, oock helpe ick u, oock ondersteune ick u. Ga naar margenoot33 met de rechter-hant mijner gerechticheyt. | |
11Siet Ga naar margenootd sy sullen beschaemt ende te schande worden, alle die tegen u Ga naar margenoot34 ontsteken zijn: sy sullen worden als niet, Ga naar margenoot35 ende | |
[Folio 21r]
| |
die lieden die met u twisten, sullen vergaen. | |
12Ghy sultse soecken, maer en sultse niet vinden: de lieden die met u kyven, sullen worden als niet, ende die lieden die met u oorlogen, als een nietich dinck. | |
13Want ick de HEERE uwe Godt grype uwe rechterhant aen, die tot u segge, En vreest niet, ick helpe u. | |
14En vreest niet, Ga naar margenoot36 ghy wormken Iacobs, Ga naar margenoot37 ghy volcxken Israëls: Ick helpe u, spreeckt de HEERE, ende u Verlosser is de Heylige Israëls. | |
15Siet, Ga naar margenoot38 ick hebbe u tot eene Ga naar margenoot39 scherpe nieuwe dorsch-slede gestelt, Ga naar margenoot40 die scherpe pinnen heeft: Ga naar margenoot41 ghy sult bergen dorschen ende vermalen, ende heuvelen sult ghy stellen Ga naar margenoote gelijck caf. | |
16Ghy sultse wannen, ende de wint salse wechnemen, ende de storm-wint salse verstroyen, maer ghy sult u verheugen Ga naar margenoot42 in den HEERE, Ga naar margenoot43 in den Heyligen Israëls sult ghy u roemen. | |
17Ga naar margenoot44 De elendige ende nootdurftige soecken Ga naar margenoot45 water, maer Ga naar margenoot46 daer en is geen, hare tonge Ga naar margenootf versmacht van dorst: ick de HEERE salse verhooren, ick de Godt Israëls en salse niet verlaten. | |
18Ick Ga naar margenootg sal Ga naar margenoot47 rivieren op de hooge plaetsen openen, ende fonteynen in't midden der valleyen, Ga naar margenooth ick sal de woestijne Ga naar margenoot48 tot eenen water-poel setten, ende het dorre lant tot water-tochten. | |
19Ga naar margenoot49 Ick sal in de woestyne den cederboom, Ga naar margenoot50 den sitten-boom, ende den myrthen-boom, ende den olyachtigen-boom setten: Ick sal in de wildernisse stellen den denneboom, Ga naar margenoot51 den beuken, ende Ga naar margenoot52 den busboom te gelijcke. | |
20Op dat sy sien ende bekennen, ende Ga naar margenoot53 overleggen, ende te gelijcke verstaen, dat de hant des HEEREN Ga naar margenoot54 sulcx gedaen, ende dat de Heylige Israëls Ga naar margenoot54 sulcx geschapen heeft. | |
21Ga naar margenoot55 Brengt u lieder twistsake voor, seyt de HEERE, brengt uwe vaste Ga naar margenoot56 bewijs-redenen by, seyt de Coninck Ga naar margenoot57 Iacobs. | |
22Ga naar margenoot58 Laetse voortbrengen ende Ga naar margenoot59 ons verkondigen de dingen die gebeuren sullen: Ga naar margenoot60 verkondicht Ga naar margenoot61 die voorige dingen welcke die geweest zijn, op dat wy Ga naar margenoot62 het ter herten nemen, ende Ga naar margenoot63 het eynde daer van weten, of Ga naar margenoot64 doet ons de toekomende dingen hooren. | |
23Verkondicht dingen die hierna komen sullen, op dat wy weten, dat ghy Goden zijt, ja Ga naar margenoot65 doet goet, ende doet quaet, dat wy verbaest staen, ende t'samen Ga naar margenoot66 toesien. | |
24Siet, ghylieden zijt min dan niet, ende u lieder werck is erger Ga naar margenoot67 dan een adder: hy is een grouwel die u lieden Ga naar margenoot68 verkiest. | |
25Ga naar margenoot69 Ick verwecke [eenen] van't Noorden, ende hy sal komen van den opganck der Sonne, hy sal mijnen name aenroepen: ende Ga naar margenoot70 hy sal komen [over] de Ga naar margenoot71 Overheden als [over] leem, ende gelijck een pottebacker het Ga naar margenoot72 slijck tredet Ga naar margenoot73. | |
26Ga naar margenoot74 Wie heeft [wat] verkondigt Ga naar margenoot75 van den aenbeginne, dat wy 't weten mogen, ofte Ga naar margenoot76 van te vooren, dat wy seggen mogen, Ga naar margenoot77 hy is Ga naar margenoot78 rechtveerdich: maer Ga naar margenoot79 daer en is niemant die 't verkondigt, oock niemant die [wat] hooren doet, oock Ga naar margenoot80 niemant Ga naar margenoot81 die u lieder woorden hoort. | |
27Ga naar margenoot82 [Ick] de eerste [segge] tot Zion, Siet, Ga naar margenoot83 sietse [daer]: ende tot Ierusalem, Ick sal eenen Ga naar margenoot84 blyden-bootschapper geven Ga naar margenoot85. | |
28Want Ga naar margenoot86 ick sach toe, maer daer en was niemant, Ga naar margenoot87 selfs onder dese, maer Ga naar margenoot88 daer en was geen raetgever, dat ick haer soude vragen, ende sy my antwoort geven souden. | |
29Siet, Ga naar margenoot89 sy zijn altemael ydelheyt, hare wercken zijn een nietich dinck, hare Ga naar margenoot90 gegotene-beelden zijn wint, ende een ydel dinck. |
|