Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdProphetye van de toekomste Christi, ende de Predicatie des H. Euangelii, vers 1. door Iohannem den dooper, ende de Apostelen, 3, etc. de kracht des goddelicken woorts, 4, etc. Wat de verkondigers des woorts prediken souden, 6, etc. Cracht ende wijsheyt des Heeren in de regeringe der werelt, 12. dien men niet afbeelden en kan noch en mach, 18. Dwaesheyt der Afgoden-dienaers, 19. nieticheyt aller Grooten deser werelt, 23. Bestraffinge der gener die klagen dat Godt haer niet en kan noch en wil beschermen, 26. | |
2Ga naar margenoot3 Spreeckt Ga naar margenoot4 nae het herte Ga naar margenoot5 van Ierusalem, ende Ga naar margenoot6 roept haer toe, dat Ga naar margenoot7 haer strijt vervult is, dat hare Ga naar margenoot8 ongerechticheyt Ga naar margenoot9 versoent is, Ga naar margenoot10 dat sy van de hant des HEEREN Ga naar margenoot11 dobbel ontfangen heeft voor alle hare sonden. | |
3Ga naar margenoot12 Ga naar margenoota Een stemme Ga naar margenoot13 des roependen inde woestijne: Ga naar margenoot14 Bereydet den wech des HEEREN, maeckt recht Ga naar margenoot15 in de wildernisse eene Ga naar margenoot16 bane voor onsen Godt. | |
4Ga naar margenoot17 Alle dalen sullen verhoocht worden, ende Ga naar margenoot18 alle bergen ende heuvelen sullen vernedert worden: ende Ga naar margenoot19 wat crom is, dat sal recht, ende wat Ga naar margenoot20 hobbelachtich is, dat sal tot een Ga naar margenoot21 valeye gemaeckt worden. | |
5Ende Ga naar margenoot22 Ga naar margenootb de Heerlickheyt des HEEREN Ga naar margenoot23 sal geopenbaert worden: ende alle Ga naar margenoot24 vleesch te gelijck sal Ga naar margenoot25 sien, Ga naar margenoot26 dat [het] de mont des HEEREN gesproken heeft. | |
6Ga naar margenoot27 Een stemme seyt: Ga naar margenoot28 Roept, ende Ga naar margenoot29 hy seyt, Wat sal ick roepen? Ga naar margenoot30 Ga naar margenootc Alle vleesch Ga naar margenoot31 is gras, ende Ga naar margenoot32 alle sijne goedertierenheyt als een bloeme des velts. | |
7Het gras verdort, de bloeme valt af, als de Geest des HEEREN daer in blaest: voorwaer Ga naar margenoot33 het volck is gras. | |
8Het gras verdort, de bloeme valt af: maer het Ga naar margenootd woort onses Godts Ga naar margenoot34 bestaet in der eeuwicheyt. | |
9Ga naar margenoot35 O Zion, Ga naar margenoot36 ghy vercondigster van Ga naar margenoot37 goede bootschap, klimt op eenen hoogen berch: ô Ga naar margenoot35 Ierusalem, ghy vercondigster van goede bootschap; heft uwe stemme op met macht, heftse op, en vreest niet, segt den Steden Iuda, Siet [hier] is Ga naar margenoot38 uwe Godt. | |
10Siet Ga naar margenoot39 de Heere HEERE sal comen Ga naar margenoot40 tegen den stercken, ende sijn arm Ga naar margenoot41 heerschen: siet Ga naar margenoote Ga naar margenoot42 sijn loon is Ga naar margenoot43 by hem, ende Ga naar margenoot44 sijn arbeytsloon is voor sijn aengesichte. | |
11Hy sal Ga naar margenoot45 Ga naar margenootf sijne cudde Ga naar margenoot46 weyden gelijck een herder: Hy sal Ga naar margenoot47 de lammerkens in sijne armen vergaderen, ende in sijnen schoot dragen: de Ga naar margenoot48 soogende sal hy Ga naar margenootg sachtkens leyden. | |
12Ga naar margenoot49 Wie heeft de wateren Ga naar margenoot50 met sijnen vuyst gemeten? ende van de hemelen met de spanne de mate genomen? ende heeft met Ga naar margenoot51 een dryelinck het stof der aerde begrepen? ende de bergen gewogen in een wage, ende de heuvelen in eene weeg-schale? | |
13Ga naar margenooth Wie heeft Ga naar margenoot52 den Geest des HEEREN Ga naar margenoot53 bestiert, ende [wie] heeft hem [als] sijn raedtsman Ga naar margenoot54 onderwesen? | |
14Ga naar margenoot55 Met wien heeft hy raedt gehouden, Ga naar margenoot56 die hem verstant soude geven, ende hem soude leeren van het padt des rechts? ende hem wetenschap soude leeren, ende hem soude bekent maken den wech des Ga naar margenoot57 veelvoudigen verstants? | |
15Siet de volckeren Ga naar margenoot58 zijn geacht Ga naar margenoot59 als een druppel van eenen eemer, ende als een stofken Ga naar margenoot60 van de weegschale: siet hy Ga naar margenoot61 werpt de eylanden henen als dun stof. | |
16Ende Ga naar margenoot62 de Libanon Ga naar margenoot63 en is niet genoechsaem Ga naar margenoot64 om te branden: ende Ga naar margenoot65 sijn gedierte en is niet genoechsaem ten brandoffer. | |
17Alle volckeren Ga naar margenoot66 zijn als niets voor hem: ende sy worden by hem geacht minder als Ga naar margenooti niet, ende Ga naar margenoot67 ydelheyt. | |
18Ga naar margenootk By wien Ga naar margenoot68 dan sult ghy Godt vergelijcken? of wat gelijckenisse sult ghy hem toe passen? | |
[Folio 20v]
| |
19Ga naar margenoot69 De werck-meester giet Ga naar margenoot70 een beelt, ende Ga naar margenoot71 de goutsmit Ga naar margenoot72 overtreckt het met gout, ende Ga naar margenoot73 gietter silvere ketenen [toe]. | |
20Die verarmt is, Ga naar margenoot74 dat hy niet te offeren en heeft, die kiest een hout uyt, [dat] niet en verrotte: hy soeckt sich eenen wijsen werckmeester, om een beelt te bereyden, Ga naar margenoot75 [dat] niet en wanckele. | |
21Ga naar margenoot76 En weet ghylieden niet? hoort ghy niet? isset u Ga naar margenoot77 vanden aenbeginne niet bekent gemaeckt? en hebt ghy op de grontvesten der aerde niet gelett? | |
22Ga naar margenoot78 Hy ist die daer sitt boven den cloot der aerde, ende der selver inwoonders zijn Ga naar margenoot79 als sprinckhanen: hy ist die Ga naar margenootl de hemelen uytspant als eenen dunnen doeck, ende Ga naar margenoot80 breydtse uyt als een tente, om te bewoonen: | |
23Die de Ga naar margenootm Vorsten te niete Ga naar margenoot81 maeckt: de Richters der aerde Ga naar margenoot82 maeckt hy als ydelheyt. | |
24Ia Ga naar margenoot83 sy Ga naar margenoot84 en worden niet geplant, ja sy en worden niet gezaeyt, ja hare afgehouwene stamme en wortelt niet in der aerde: oock als hy op haer blasen sal, so sullense verdorren, ende een storm-wint salse Ga naar margenoot85 als een stoppel wechnemen. | |
25By wien dan sult ghylieden my vergelijcken, dien ick gelijck zy? seyt Ga naar margenoot86 de Heylige. | |
26Heft uwe oogen op om hooge, ende siet, wie Ga naar margenoot87 dese dingen geschapen heeft, die in getale Ga naar margenoot88 haer heyr Ga naar margenoot89 voort brengt: diese alle by name roept, van wegen de grootheyt [sijner] crachten, ende [om dat] hy sterck van vermogen is, daer en wortter Ga naar margenoot90 niet een gemist. | |
27Waerom segt ghy [dan] Ga naar margenoot91 ô Iacob, ende spreeckt, ô Israël, Ga naar margenoot92 Mijn wech is voor den HEERE verborgen, ende Ga naar margenoot93 mijn recht gaet van mijnen Godt voorby? | |
28En weet ghy 't niet? en hebt ghy niet gehoort, dat de eeuwige Godt, de HEERE, de schepper der eynden der aerde, Ga naar margenoot94 noch moede, noch mat en wort? daer en is Ga naar margenootn geen doorgrondinge van sijn verstant. | |
29Hy geeft den moeden cracht, ende hy vermenichvuldicht de sterckte dien die geene crachten en heeft. | |
30Ga naar margenoot95 De jonge sullen moede ende mat worden, ende de jongelingen sullen gewisselick vallen. | |
31Maer die den HEERE verwachten, sullen de cracht Ga naar margenoot96 vernieuwen, sy sullen opvaren met vleugelen, gelijck Ga naar margenoot97 de arenden: sy sullen loopen, ende niet moede worden, sy sullen wandelen, ende niet mat worden. |
|