Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGroote vreucht aller creaturen met Godes kercke, over de verlossinge door Christum, vers 1, etc. Vermaninge aen de Leeraers, dat sy de verslagene van gemoede hier mede troosten souden, 3. Miraculen die de Messias doen soude, 5. Verder verhael van den stant, ende vrede des volcks des Heeren, 8. | |
1Ga naar margenoot1 DE woestijne ende Ga naar margenoot2 de dorre plaetsen sullen Ga naar margenoot3 hier over vrolick zijn: ende de wildernisse sal sich verheugen, ende sal bloeyen als een roose. | |
2Ga naar margenoot4 Sy sal lustich bloeyen, ende sich verheugen, ja [met] verheuginge, ende juychen: Ga naar margenoot5 de heerlicheyt van Libanon is haer gegeven, de cieraet van Carmel, ende Saron: Ga naar margenoot6 sy sullen sien de heerlickheyt des HEEREN, den cieraet onses Godts. | |
3Ga naar margenoota Ga naar margenoot7 Versterckt de slappe handen, ende stelt Ga naar margenoot8 de struyckelende knyen vaste. | |
4Segt Ga naar margenoot9 den onbedachtsamen van herten, Weest sterck, en vreest niet, siet Ga naar margenoot10 u lieder Godt sal Ga naar margenoot11 [ter] wrake komen [met] de vergeldinge Godts, hy sal komen, ende u lieden Ga naar margenoot12 verlossen. | |
5Ga naar margenoot13 Alsdan sullen Ga naar margenootb der blinden oogen opgedaen worden, ende Ga naar margenootc der dooven ooren sullen geopent worden. | |
6Alsdan sal Ga naar margenootd de kreupele springen als een hert, ende Ga naar margenoote de tonge des stommen sal juychen: want in de woestijne sullen Ga naar margenoot14 Ga naar margenootf wateren Ga naar margenoot15 uytbersten, ende beken in de wildernisse. | |
7Ende het dorre lant sal tot staende water worden, ende het dorstich lant tot sprinck-aders der wateren: in de wooninge der Draken, Ga naar margenoot16 daer sy gelegen hebben, Ga naar margenoot17 sal gras met riet ende biesen zijn. | |
8Ende Ga naar margenoot18 aldaer sal eene verhevene bane, ende een wech zijn, welck de heylige wech sal genaemt worden: Ga naar margenoot19 De onreyne en sal daer niet doorgaen, maer Ga naar margenoot20 hy sal Ga naar margenoot21 voor dese zijn: die [desen] wech Ga naar margenoot22 wandelt, selfs Ga naar margenoot23 de dwasen Ga naar margenoot24 en sullen niet dwalen. | |
9Ga naar margenoot25 Daer en sal geen Leeuw zijn, nochte Ga naar margenoot26 geen verscheurende gedierte en sal daer op komen, noch aldaer gevonden worden, maer de verloste sullen [daer op] wandelen. | |
10Ende Ga naar margenoot27 de vrygecochte des HEEREN Ga naar margenoot28 sullen wederkeeren, ende Ga naar margenoot29 [tot] Zion komen met gejuych, ende eeuwige blijtschap sal op haer hooft wesen: Ga naar margenootg vrolickheyt ende blijtschap sullen sy Ga naar margenoot30 verkrijgen, maer droeffenisse ende suchtinge sullen wech-vlieden. |
|