Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdSalomo onderwijst de Gemeynte, hoe sy haer dragen sal in het oeffenen des uyterlicken Godtsdienstes, vers 1, etc. Daer na, hoemen sich dragen sal, alsmen siet dat de Regenten geen gerechticheyt en oeffenen, 7. welck de beste neeringe zy, 8. ydelheyt des rijckdoms ende der giericheyt, 9. Voorder leert hy, dat des menschen gelucksalicheyt bestaet in het vrolick genieten der gaven Godes, 17. ’t welck te konnen doen, oock een gave Godts is, 18. | |
1Ga naar margenoot1 WEest niet te snel met uwen monde, ende u herte en haeste niet Ga naar margenoot2 een woort voort te brengen voor Godes aengesichte: want Godt is inden hemel, ende Ga naar margenoot3 ghy zijt op der aerde: daerom Ga naar margenoot4 laet uwe woorden weynich zijn. | |
2Want Ga naar margenoot5 [gelijck] de droom komt door veel besicheyts: alsoo de stemme des sots door de veelheyt der woorden. | |
3Ga naar margenoota Wanneer ghy eene gelofte aen Godt sult belooft hebben, en stelt niet uyt de selve te betalen: want hy en heeft geenen lust Ga naar margenoot6 aen de sotten: wat ghy sult belooft hebben, betaelt het. | |
4Ga naar margenootb Het is beter dat ghy niet en belooft, dan dat ghy belooft ende niet en betaelt. | |
5En laet uwen monde niet toe, dat hy Ga naar margenoot7 u vleesch Ga naar margenoot8 soude doen sondigen: Ga naar margenoot9 noch en segt niet voor het aengesichte Ga naar margenoot10 des Engels, dat het Ga naar margenoot11 een dwalinge was: Ga naar margenoot12 waerom soude Godt grootelicks toornen, Ga naar margenoot13 om uwer stemme wille, ende Ga naar margenoot14 verderven het werck uwer handen? | |
6Want Ga naar margenoot15 gelijck Ga naar margenootc inde veelheyt der droomen ydelheden zijn: alsoo Ga naar margenoot16 [in] vele woorden: Ga naar margenoot17 maer vreest ghy Godt. | |
7Ga naar margenoot18 Indien ghy de onderdruckinge des armen, ende de beroovinge des gerichtes, ende der gerechticheyt siet in een lantschap, Ga naar margenoot19 en verwondert u niet over sulck een Ga naar margenoot20 voornemen, want die Ga naar margenoot21 hooger is dan de hooge, Ga naar margenoot22 neemt’er acht op: ende daer zijn Ga naar margenoot23 hooge Ga naar margenoot24 boven haer-lieden. | |
8Ga naar margenoot25 Het profijt des aerdrijcks, dat is Ga naar margenoot26 voor allen: de Coninck selfs Ga naar margenoot27 wort van het velt gedient. | |
9Die ’t gelt lief heeft, en wort des gelts niet satt; ende Ga naar margenoot28 wie den overvloet lief heeft, en wort des des incomens niet [satt]: Dit is oock ydelheyt. | |
10Ga naar margenoot29 Daer het goet vermenichvuldicht, daer vermenichvuldigen oock die ’t eten; Ga naar margenoot30 wat nutticheyt Ga naar margenoot31 hebben dan de Ga naar margenoot32 besitters daer van, Ga naar margenoot33 dan het gesichte harer oogen. | |
11Ga naar margenoot34 De slaep des arbeyders is soet, hy hebbe weynich ofte vele gegeten: maer Ga naar margenoot35 de satheyt des rijcken, en laet hem niet slapen. | |
12Daer is een Ga naar margenoot36 quaet dat cranckheyt aenbrengt, [’t welck] ick sach onder de Sonne: Ga naar margenoot37 Rijckdom van Ga naar margenoot38 hare besitters bewaert tot Ga naar margenoot39 haer eygen quaet. | |
13Ofte de rijckdom selfs vergaet Ga naar margenoot40 door eene moeyelicke besicheyt: ende Ga naar margenoot41 hy gewint eenen sone, ende Ga naar margenoot42 daer en is niet met allen in sijne hant: | |
14Gelijck als Ga naar margenoot43 hy voort gekomen is uyt sijnes moeders buyck, [alsoo] sal hy naeckt weder keeren, gaende gelijck hy gekomen was: ende Ga naar margenootd hy en sal niet medenemen Ga naar margenoot44 van sijnen arbeyt, dat hy met sijne hant soude wech dragen. | |
15Daerom is dit oock een quaet, dat cranckheyt aenbrengt: dat hy in aller maniere gelijck hy Ga naar margenoot45 gekomen is, alsoo Ga naar margenoot46 henen gaet: ende wat voordeel ist hem, dat hy Ga naar margenoot47 in den wint gearbeydt heeft? | |
[Folio 19v]
| |
duysternisse gegeten heeft: ende dat hy veel verdriets gehadt heeft, oock Ga naar margenoot49 sijne cranckheyt, ende Ga naar margenoot50 onstuymigen toorne? | |
17Siet wat ick gesien hebbe, Ga naar margenoote een goede sake die schoon is; Ga naar margenoot51 te eten ende te drincken, ende te Ga naar margenoot52 genieten het goede van al sijnen arbeyt, dien hy bearbeydt heeft onder de Sonne, [geduerende] ’t getal der dagen sijnes levens, ’t welck Godt hem geeft: Ga naar margenootf Ga naar margenoot53 want dat is sijn deel. | |
18Oock yegelick mensche aen den welcken Godt rijckdom ende goederen gegeven heeft, ende hy Ga naar margenoot54 geeft hem de macht, om daer van te eten, ende om sijn deel te nemen, ende om sich te verheugen van sijnen arbeyt, dat selve is een gave Godts. | |
19Want Ga naar margenoot55 hy en sal niet veel gedencken aen de dagen sijnes levens: Ga naar margenoot56 dewijle [hem] Godt verhoort in Ga naar margenoot57 de blijtschap sijnes herten. |
|