Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGodts eere, ende raet, vers 2. item, der Coningen eere, diepsinnicheyt, ampt, ende ommeganck met hen, 2, 3, 4, 5, 6, 7. pleyten, 8, 9, 10. wel te passe spreken ende bestraffen, 11, 12. valschen roem van weldadicheyt, 14. lanckmoedicheyt, sachte tonge, 15. honich eten, ofte rechte maticheyt in’t lichaemlicke ende geestlicke, 16, 17. ommeganck met vrienden, 17. valsch getuyge, 18. trouwloose, 19. treuringe, 20. weldadicheyt aen haters, 21, 22. huychelende tonge, 23. kijfachtige vrouwe, 24. goede tijdinge, 25. slappicheyt der vroomen tegen godtloose, 26. haestigen toorn, 28. | |
1DIt zijn oock Salomons spreucken, die Ga naar margenoot1 de mannen Hizkia des Conincks van Iuda Ga naar margenoot2 uytgeschreven hebben. | |
2Ga naar margenoot3 Het is Godts eere eene Ga naar margenoota Ga naar margenoot4 sake te verbergen; maer de eere der Coningen eene Ga naar margenoot5 sake te doorgronden.` | |
3Aen de hoochte des hemels, ende aen de diepte der aerde, ende [aen] het herte der Coningen, en is Ga naar margenoot6 geene doorgrondinge. | |
4Ga naar margenoot7 Doet het schuym van het silver wech; ende daer sal een vat voor den smelter uyt komen: | |
5Ga naar margenootb Doet den godtloosen wech van het aengesichte des Conincx: ende Ga naar margenootc sijn throon sal door gerechticheyt bevesticht worden. | |
6Ga naar margenoot8 Praelt niet voor het aengesichte des Conincks: ende Ga naar margenoot9 en staet niet in de plaetse der Grooten. | |
7Want het is beter, datmen tot u segge: Ga naar margenootd Ga naar margenoot10 Comt hier boven aen; dan datmen u vernedere voor het aengesichte eens Ga naar margenoot11 Princen, Ga naar margenoot12 dien uwe oogen gesien hebben. | |
8Ga naar margenoote En vaert niet Ga naar margenoot13 haestelick voort om te twisten: op dat ghy misschien in’t laetste Ga naar margenoot14 daer van niet Ga naar margenoot15 wat en doet, als Ga naar margenoot16 uwen naesten u soude mogen Ga naar margenoot17 beschaemt hebben. | |
9Ga naar margenoot18 Twist uwe twist-sake met uwen naesten: maer Ga naar margenoot19 en openbaert het heymelicke eens anderen niet: | |
10Op dat de gene die het hoort, u niet en Ga naar margenoot20 smade, want u quaet geruchte en soude niet Ga naar margenoot21 afgekeert worden. | |
11Een reden Ga naar margenoot22 op sijn pas gesproken, is [als] gouden appelen Ga naar margenoot23 in silvere gebeelde schalen. | |
12Een wijs bestraffer by een Ga naar margenoot24 hoorende oore, is een Ga naar margenoot25 gouden oorciersel, ende een Ga naar margenoot26 hals-cieraet van ’t fijnste gout. | |
13Ga naar margenootf Een trouw gesant is Ga naar margenoot27 den genen, die hem senden, als de koude des sneeuws Ga naar margenoot28 ten dage des oogstes: want hy Ga naar margenoot29 verquickt sijns heeren ziele. | |
14Een man die sich selven roemt over een Ga naar margenoot30 valsche gifte, is Ga naar margenoot31 [als] wolcken, ende wint, daer geen Ga naar margenoot32 regen by en is. | |
15Ga naar margenootg Een Overste wort door lanckmoedicheyt Ga naar margenoot33 overreedt: ende een Ga naar margenoot34 sachte tonge breeckt Ga naar margenoot35 het gebeente. | |
[Folio 13v]
| |
16Hebt ghy Ga naar margenoot36 honich gevonden, eet Ga naar margenoot37 dat u genoech is: op dat ghy misschien daer van niet Ga naar margenoot38 sat en wordet, ende dien uytspouwet. | |
17Ga naar margenoot39 Spaert uwen voet van het huys uwes naesten, op dat hy niet sat van u en worde, ende u hate. | |
18Een man tegen sijnen naesten een valsch getuygenisse Ga naar margenoot40 sprekende, is Ga naar margenooth een hamer, ende sweert, ende scherpe pijl. | |
19Ga naar margenoot41 Het vertrouwen op eenen trouwloosen, ten dage der benautheyt, is Ga naar margenoot42 [als] een gebroken tant, ende Ga naar margenoot43 verstuyckte voet. | |
20Ga naar margenooti Die ledekens singt by een Ga naar margenoot44 treurich herte, is gelijck hy, die Ga naar margenoot45 een kleet af-leyt ten dage der koude, [ende als] Ga naar margenoot46 edick op salpeter. | |
21Ga naar margenootk Indien de gene, Ga naar margenootl die u haet, hongert; geeft hem Ga naar margenoot47 broot te eten: ende so hy dorstich is, geeft hem water te drincken: | |
22Want ghy sult Ga naar margenoot48 vyerige kolen op sijn hooft Ga naar margenoot49 hoopen: ende de HEERE sal’t Ga naar margenoot50 u vergelden. | |
23De noorde wint Ga naar margenoot51 verdrijft den regen: ende een Ga naar margenoot52 vergramt aengesichte de Ga naar margenoot53 verborgene tonge. | |
24Ga naar margenootm Ga naar margenoot54 ’T is beter te woonen op eenen hoeck des dacks, dan met eene Ga naar margenoot55 kijfachtige huysvrouwe, ende dat in een huys van geselschap. | |
25Eene goede tijdinge uyt verren lande, is als cout water op een vermoeyde Ga naar margenoot56 ziele. | |
26De rechtveerdige Ga naar margenoot57 wanckelende voor het aengesichte des godtloosen, is eene beroerde Ga naar margenoot58 fonteyne, ende verdorven sprinck-ader. | |
27Veel honichs te eten en is Ga naar margenoot59 niet goet: maer de ondersoeckinge vande heerlickheyt Ga naar margenoot60 sulcker dingen Ga naar margenoot61 is eere. | |
28Ga naar margenootn Een man, Ga naar margenoot62 die sijnen geest niet wederhouden en can, is een open-gebroken stadt sonder muer. |
|