Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGoede naem ende gunst, vers 1. rijcke ende arme, 2, 7, 16. kloecksinnicheyt, ende slechticheyt, 3. nedricheyt in des Heeren vreese, 4. verkeerde, 5. Onderwijsinge ende tucht der Ieucht, 6, 15. onrechtveerdige, 8. goedich ooge, 9. spotters, 10. reynicheyt des herten, ende aengenaemheyt der lippen, 11. rechte wetenschap, ende trouwloosheyt, 12. luyaert, 13. verleydige vrouwe, 14. onderdrucking der armen, 16, 22, 23. woorden der wijsen, 17, 18, 19. lof deser speucken, 20, 21. geselschap eens toornigen, 24. borchtocht, 26, 27. oude palen, 28. veerdicheyt in’t wercken, 29. | |
1Ga naar margenoota DE Ga naar margenoot1 naem is uytgelesener, dan grooten rijckdom; de Ga naar margenoot2 goede gunste, dan silver, ende dan gout. | |
2Ga naar margenootb Rijcke, ende arme, Ga naar margenoot3 ontmoeten malcanderen: de Ga naar margenoot4 HEERE heeftse alle gemaeckt. | |
3Ga naar margenootc Een Ga naar margenoot5 kloecksinnich mensche siet het Ga naar margenoot6 quaet, ende verbercht sich: maer de slechte Ga naar margenoot7 gaen henen door, ende worden gestraffet. | |
4De loon der nedericheyt, Ga naar margenoot8 [met] de vreese des HEEREN, is Ga naar margenoot9 rijckdom, ende eere, ende leven. | |
5Ga naar margenoot10 Doornen, [ende] stricken zijn in den wech Ga naar margenoot11 des verkeerden: die sijn ziele bewaert, sal hem verre van die maken. | |
6Ga naar margenoot12 Leert den jongen de eerste beginselen Ga naar margenoot13 nae den eysch sijns wechs, als hy oock out sal geworden zijn, en sal hy Ga naar margenoot14 daer van niet afwijcken. | |
7De Ga naar margenoot15 rijcke heerscht over de Ga naar margenoot16 arme: ende die ontleent, is des leeners Ga naar margenoot17 knecht. | |
8Ga naar margenootd Die Ga naar margenoot18 onrecht zaeyt, sal moeyte maeyen: ende de Ga naar margenoot19 roede sijner verbolgentheyt sal een eynde nemen. | |
9Ga naar margenoote Die Ga naar margenoot20 goet van ooge is, die sal gesegent worden: want hy heeft van sijn broot Ga naar margenoot21 den armen gegeven: | |
10Drijft den spotter uyt, ende de Ga naar margenoot22 kijvagie sal wech gaen; ende het geschil met de Ga naar margenoot23 schande sal ophouden. | |
11Ga naar margenootf Die de Ga naar margenoot24 reynicheyt des herten lief heeft, Ga naar margenoot25 wiens lippen Ga naar margenoot26 aengenaem zijn, diens vrient is de Coninck. | |
12Ga naar margenoot27 De oogen des HEEREN bewaren de Ga naar margenoot28 wetenschap: maer de Ga naar margenoot29 saken des Ga naar margenoot30 trouwloosen sal hy omkeeren. | |
13Ga naar margenootg De luyaert Ga naar margenoot31 seyt, Daer is een leeuw buyten: ick mocht op’t midden der straten gedoodt worden. | |
14Ga naar margenooth Ga naar margenoot32 De mont der Ga naar margenoot33 vreemder vrouwen is eene diepe Ga naar margenoot34 gracht: op welcken de HEERE vergramt is, sal daer in vallen. | |
15Ga naar margenooti Ga naar margenoot35 De dwaesheyt is in’t herte des jongen Ga naar margenoot36 gebonden: de roede Ga naar margenoot37 des tucht salse verre van hem wech doen. | |
16Ga naar margenootk Die den armen Ga naar margenoot38 verdruckt om het sijne te Ga naar margenoot39 vermeerderen; [ende] den rijcken Ga naar margenoot40 geeft, [komt] Ga naar margenoot41 sekerlick tot gebreck. | |
17Ga naar margenoot42 Neycht uwe oore, ende hoort de woorden Ga naar margenoot43 der wijsen: ende stelt u herte tot Ga naar margenoot44 mijne wetenschap. | |
18Want het is lieflick, als ghy Ga naar margenoot45 die Ga naar margenoot46 in u binnenste bewaert: sy sullen t’samen op uwe lippen Ga naar margenoot47 gepast worden. | |
[Folio 12r]
| |
HEERE zy, maeck ick u [die] heden bekent, Ga naar margenoot49 ghy oock [maecktse bekent]. | |
20Hebbe ick u niet Ga naar margenoot50 heerlicke dingen geschreven van Ga naar margenoot51 allerley raet, ende wetenschap? | |
21Om u bekent te maken de sekerheyt van de redenen der waerheyt; Ga naar margenoot52 op dat ghy redenen der waerheyt antwoorden mocht den genen, die u Ga naar margenoot53 senden. | |
22Ga naar margenootl En berooft den armen niet om dat hy Ga naar margenoot54 arm is: ende Ga naar margenootm en verbrijselt den elendigen niet Ga naar margenoot55 in de poorte. | |
23Ga naar margenootn Want de HEERE sal hare Ga naar margenoot56 twist-sake twisten, ende hy sal den genen, Ga naar margenoot57 diese berooven, Ga naar margenoot58 de ziele rooven. | |
24En vergeselschapt u niet met eenen Ga naar margenoot59 grammoedigen: ende en gaet niet om met een Ga naar margenoot60 seer grimmich man: | |
25Op dat ghy sijne Ga naar margenoot61 paden niet en leert, ende Ga naar margenoot62 een strick over uwe ziele haelt. | |
26Ga naar margenooto En weest niet onder de gene, die in de Ga naar margenoot63 hant clappen, onder de gene, die voor schulden borge zijn. | |
27So ghy niet en hadt om Ga naar margenoot64 te betalen; Ga naar margenootp waerom soude men u bedde van onder u Ga naar margenoot65 wech nemen? | |
28Ga naar margenootq En set Ga naar margenoot66 de oude palen niet te rugge, die uwe vaderen gemaeckt hebben. | |
29Hebt ghy eenen man gesien, die veerdich in zijn werck is? hy sal Ga naar margenoot67 voor het aengesicht der Coningen gestelt worden: voor het aengesicht der Ga naar margenoot68 ongeachte lieden en sal hy niet gestelt worden. |
|