Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdEen klachte der Gemeynte Godes over de raetslagen der godloosen tegens haer: Biddende, dathy de selve wille straffen, gelijck hy eertijts de vervolgers sijnes volcks gestraft heeft. | |
2O Godt, Ga naar margenoot2 en swijgt niet, en houdt u niet als doof, noch en zijt niet stille, ô Godt. | |
3Want siet, uwe Ga naar margenoot3 vyanden Ga naar margenoot4 maken getier: ende uwe haters Ga naar margenoot5 steken den kop op. | |
4Sy maken listichlick eenen heymelicken aenslach Ga naar margenoot6 tegen u volck, ende beraetslagen haer Ga naar margenoot7 tegen uwe verborgene. | |
5Sy hebben geseyt, Komt, ende laetse ons uytroeyen, datse Ga naar margenoot8 geen volck meer en zijn: dat des naems Israëls niet meer gedacht en worde. | |
6Want sy hebben in ’t herte t’samen geraetslaecht: Ga naar margenoot9 tegen u hebben sy een verbont gemaeckt. | |
7Ga naar margenoot10 De tenten Edoms, ende der Ismaëliten, Moab, ende Ga naar margenoot11 de Hagarenen: | |
8Ga naar margenoot12 Gebal, ende Ammon, ende Amalek: Ga naar margenoot13 Palestina, met de inwoonders van Tyrus. | |
9Oock heeft sich Assur by hen gevoegt: sy zijn Ga naar margenoot14 den kinderen Loths Ga naar margenoot15 tot eenen arm geweest, Sela! | |
10Ga naar margenoot16 Doet hen als Midian: als Ga naar margenoot17 Sisera, als Ga naar margenoot18 Iabin aen de beke Kison. | |
11[Die] verdelgt zijn te Ga naar margenoot19 Endor: sy zijn geworden Ga naar margenoot20 tot dreck der aerde. | |
12Ga naar margenoot21 Maeckt haer [ende] hare Ga naar margenoot22 Princen als Ga naar margenoot23 Oreb, ende als Zeëb: ende alle hare Vorsten als Ga naar margenoot24 Zebah, ende als Ga naar margenoot24 Zalmuna. | |
13Die seyden, Laet ons de Ga naar margenoot25 schoone wooningen Godes voor ons in erffelicke besittinge nemen. | |
15Ga naar margenoot27 Gelijck het vyer een wout verbrant: ende gelijck de vlamme Ga naar margenoot28 de bergen aensteeckt, | |
18Laetse beschaemt ende verschrickt wesen tot in der eeuwicheyt, ende laetse schaemroot worden, ende omkomen. | |
19Ga naar margenoot31 Op datse weten, dat ghy alleen met uwen Name zijt de HEERE, de alderhoochste over de gantsche aerde. |
|