Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Prophete beschrijft in sijn exempel, seer levendich, de aenvechtinge, die de geloovige hebben, so wanneerse de gunstige tegenwoordicheyt Godts niet gewaer en worden; mitsgaders de overhant des geests, die sich in geloove weder-opricht ende sterckt, voor de betrachtinge van Godts getrouwe beloften, ende voorgaende weldaden. | |
1EEn Psalm Ga naar margenoot1 Asaphs: voor den Opper-sang-meester, Ga naar margenoot2 over Ieduthun. | |
2Mijne stemme is tot Godt; ende ick roepe: mijne stemme is tot Godt, ende hy sal de oore tot my neygen. | |
3Ten dage mijner benaeutheyt socht ick den Heere: mijne hant was des nachts Ga naar margenoot3 uytgestreckt, ende en liet niet af: mijne ziele Ga naar margenoot4 weygerde getroost te worden. | |
4Dacht ick aen Godt, so maeckte ick misbaer: Ga naar margenoot5 peynsde ick, so wert mijne ziele Ga naar margenoot6 overstelpt, Ga naar margenoot7 Sela! | |
[Folio 270v]
| |
ick was Ga naar margenoot9 verslagen, ende en sprack niet. | |
7Ick dachte aen mijn Ga naar margenoot12 snarenspel, in der nacht overleyde ick in mijn herte; ende mijn geest Ga naar margenoot13 ondersocht. | |
8Sal dan de Heere in Ga naar margenoot14 eeuwicheden verstooten? ende Ga naar margenoot15 voortaen niet meer goetgunstich zijn? | |
9Houdt sijne goedertierenheyt in eeuwicheyt op? heeft de Ga naar margenoot16 toesegginge een eynde, Ga naar margenoot17 van geslachte tot geslachte? | |
10Heeft Godt vergeten genadich te zijn? heeft hy sijne barmherticheden door toorne toegesloten? Sela! | |
11Daerna seyd’ ick; dit Ga naar margenoot18 krenckt my; Ga naar margenoot19 [maer] de rechterhant des Alderhoochsten verandert. | |
12Ick sal der daden des HEEREN Ga naar margenoot20 gedencken: ja ick sal gedencken uwer Ga naar margenoot21 wonderen van outs her; | |
13Ende sal alle uw wercken Ga naar margenoot22 betrachten, ende van uwe daden Ga naar margenoot23 spreken. | |
15Ghy zijt die Godt, die Ga naar margenoota wonder doet: ghy hebt uwe sterckte bekent gemaeckt onder de volcken. | |
16Ghy hebt u volck door [uwen] Ga naar margenoot25 arm verlost; de kinderen Iacobs ende Ga naar margenoot26 Iosephs, Sela! | |
17Ga naar margenootb De wateren sagen u, o Godt, de wateren sagen u, sy Ga naar margenoot27 beefden: oock waren de afgronden beroert. | |
18Ga naar margenootc Ga naar margenoot28 De dicke wolcken goten water uyt; de bovenste wolcken gaven Ga naar margenoot29 geluyt: oock gingen uwe Ga naar margenoot30 pijlen daer henen. | |
19’Tgeluyt uwes donders was in dit Ga naar margenoot31 ronde; de blixemen verlichteden de werelt: de aerde wert beroert ende daverde: | |
20Uwen Ga naar margenoot32 wech was in de zee, ende u pat in groote wateren: ende uwe Ga naar margenoot33 voetstappen en werden niet bekent. | |
21Ghy Ga naar margenoot34 leyddet u volck, Ga naar margenootd als eene cudde; door de Ga naar margenoot35 hant van Mose ende Aaron. |
|