Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDavid betuycht veelvoudichlick sijne gerustheyt in Godt, tegen alle de raetslagen ende practijcken sijner vyanden, ende vermaent alle geloovige van gelijcken te doen: aftreckende haer vertrouwen van menschen, ende alle ydele, bedriechlicke, ende onrechtveerdige middelen, ende vertrouwende alleen op Godt, die, volgens sijn woort, alleen machtich, barmhertich, ende rechtveerdich is. | |
3Immers is hy mijn rotz-steen, ende mijn heyl: mijn hooch vertreck, ick en sal niet Ga naar margenoot3 grootelicx wanckelen. | |
4Ga naar margenoot4 Hoe lange sult ghylieden Ga naar margenoot5 quaet aenstichten tegen eenen Ga naar margenoot6 man? ghy alle | |
[Folio 266r]
| |
sult Ga naar margenoot7 gedoodet worden: ghy sult zijn als een Ga naar margenoot8 ingebogen wandt, een aengestooten Ga naar margenoot9 muer. | |
5Sy raetslagen slechts om Ga naar margenoot10 [hem] van sijne hoocheyt te verstooten: sy hebben behagen in leugen, met Ga naar margenoot11 haren mont Ga naar margenoot12 segenen sy, maer met haer Ga naar margenoot13 binnenste vloecken sy, Ga naar margenoot14 Sela! | |
6Doch ghy, o mijne ziele, Ga naar margenoot15 swijcht Gode: want van hem is mijne Ga naar margenoot16 verwachtinge. | |
7Hy is immers mijn rotz-steen, ende mijn heyl: mijn hooch vertreck, ick en sal niet wanckelen. | |
8In Godt is mijn heyl ende mijne eere: de Ga naar margenoot17 rotz-steen mijner sterckte, mijne toevlucht, is in Godt. | |
9Vertrouwet op hem t’aller tijt, o ghy Ga naar margenoot18 volck; stortet u lieder Ga naar margenoot19 herte uyt voor sijn aengesichte: Godt is ons eene toevlucht, Sela! | |
10Immers zijn de Ga naar margenoot20 gemeyne lieden ydelheyt, de groote lieden zijn Ga naar margenoot21 leugen: Ga naar margenoot22 in de weechschale opgewogen, souden sy t’samen [lichter] zijn dan d’ydelheyt. | |
11Vertrouwet niet op Ga naar margenoot23 onderdruckinge, noch op rooverye, en wordet niet Ga naar margenoot24 ydel; als Ga naar margenoot25 ’t vermogen Ga naar margenoot26 overvloedich aenwast, en setter het herte niet op. | |
12Godt heeft Ga naar margenoot27 een dinck gesproken, ick hebbe dit Ga naar margenoot28 tweemael gehoort, dat de sterckte Ga naar margenoot29 Godes is. | |
13Ende de goedertierenheyt, o Heere, Ga naar margenoot30 is uwe: Ga naar margenoota Ga naar margenoot31 want ghy sult eenen yegelijcken vergelden nae sijn werck. |
|