Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDavid verwijt Sauls Raets-heeren ende hovelingen hare onrechtveerdicheyt, godtloosheyt ende verstocktheyt, ende bidt Godt, dat hy hare macht breke, ende make datse in hare raetslagen hastelick vergaen ende verdwijnen, tot sijner eere, ende der vroomen vreuchde. | |
2Spreeckt ghylieden waerlick gerechticheyt, ghy Ga naar margenoot2 vergaderinge? oordeelt ghy Ga naar margenoot3 billickheden, ghy Ga naar margenoot4 menschen kinderen? | |
3Ia ghy Ga naar margenoot5 wercket ongerechticheden in’t herte; ghy Ga naar margenoot6 weget het gewelt uwer handen op der aerden. | |
[Folio 265r]
| |
4De godtloose zijn Ga naar margenoot7 vervreemdt van de baer-moeder aen: de leugen-sprekers Ga naar margenoot8 doolen van Ga naar margenoot9 [moeders] buyck aen. | |
5Sy hebben Ga naar margenoota vyerich venijn, nae gelijckheyt van vyerich slangen-venijn: sy zijn als een doove adder, [die] haer oore toestopt: | |
6Ga naar margenoot10 Op datse niet en hoore nae de stemme der Ga naar margenoot11 belesers, des genen die Ga naar margenoot12 ervaren is met Ga naar margenoot13 besweringen omme te gaen. | |
7O Godt, verbreeckt hare Ga naar margenoot14 tanden in haren mont: Ga naar margenoot15 breeckt af de back-tanden der jonge leeuwen, o HEERE. | |
8Laetse Ga naar margenoot16 smelten als water, laetse daer henen drijven: Ga naar margenoot17 leyt Ga naar margenoot18 hy sijne pijlen aen, laetse zijn, als ofse Ga naar margenoot19 afgesneden waren. | |
9Laet hem henen gaen, als eene Ga naar margenoot20 smeltende slecke: Ga naar margenoot21 laetse, [als] eener vrouwen Ga naar margenoot22 misdracht, de Sonne niet aenschouwen. | |
10Eer dan uwe Ga naar margenoot23 potten den Ga naar margenoot24 doorn-struyck Ga naar margenoot25 gewaer worden, sal Ga naar margenoot26 hy hem als Ga naar margenoot27 levendich, als [in] heeten toorne wechstormen. | |
11De rechtveerdige sal sich verblijden, als hy de Ga naar margenoot28 wrake aenschouwt: hy sal sijne voeten Ga naar margenoot29 wasschen in het bloet des godtloosen. | |
12Ende de mensch sal seggen; Immers isser Ga naar margenoot30 vrucht voor den rechtveerdigen: Immers isser een Godt, die op der aerden Ga naar margenoot31 richtet. |
|