Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermd
[Folio 264v]
| |
David door Sauls gestadige vervolginge in handen der Philistijnen gekomen zijnde, klaecht tot Godt over al sijn lijden, weenen ende swerven, bidt om genade ende sijner vyanden straffe, roemt Godts woort, vertrouwt op de vervullinge, ende belooft daer voor danckbaerheyt. | |
1Ga naar margenoot1 EEn gouden kleynoot Davids, voor den Opper-sang-meester, op Ga naar margenoot2 Ionath Elem Rechokim: Ga naar margenoota als de Philistijnen hem gegrepen hadden te Gath. | |
2Zijt my genadich, ô Godt, want de Ga naar margenoot3 mensch Ga naar margenoot4 soeckt my op te slocken: den gantschen dach Ga naar margenoot5 dringt my de bestrijder. | |
3Ga naar margenoot6 Mijne verspieders soecken [my] den gantschen dach op te slocken: want ick hebbe vele bestrijders, Ga naar margenoot7 ô Alderhoochste! | |
5In Godt sal ick sijn Ga naar margenoot9 woort prijsen; ick vertrouwe op Godt, ick en sal niet vreesen: wat soude my Ga naar margenoot10 vleesch doen? | |
6Den gantschen dach Ga naar margenoot11 verdraeyen sy mijne woorden: alle hare gedachten zijn tegen my ten quade. | |
7Sy rotten te samen, sy Ga naar margenoot12 versteken sich, sy passen op mijne hielen: als die op mijne Ga naar margenoot13 ziele wachten. | |
8Ga naar margenoot14 Souden sy om [hare] ongerechticheyt vrygaen? Stort de Ga naar margenoot15 volcken neder in toorne, ô Godt. | |
9Ghy hebt mijn Ga naar margenoot16 omswerven getelt; legt mijne Ga naar margenoot17 tranen in uwe Ga naar margenoot18 vlessche: en zijnse niet in u Ga naar margenoot19 register? | |
10Dan sullen mijne vyanden achterwaerts keeren, ten dage als ick Ga naar margenoot20 roepen sal: Dit weet ick, dat Godt Ga naar margenoot21 met my is. | |
12Ich vertrouwe op Godt, ick en sal niet vreesen: Ga naar margenootb wat soude my Ga naar margenoot23 de mensche doen? | |
13O Godt, Ga naar margenoot24 op my zijn uwe geloften: ick sal u Ga naar margenoot25 danck-seggingen vergelden. | |
14Want ghy hebt mijne ziele gereddet van den doot: Ga naar margenoot26 oock niet mijne voeten van aenstoot, om voor Ga naar margenoot27 Godts aengesicht te wandelen in het Ga naar margenoot28 licht der levendigen? |
|