Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Coninck niet kunnende slapen, laet het boeck der Chronijcken brengen, vers 1. Daer in men geschreven vindt het boos voornemen van Bigthana, ende Theres, door Mordechai ontdeckt, 2. De Coninck vraecht wat eere dat Mordechai hier voor gedaen was: Sijne dienaers seggen, geene, 3. Haman in den Voor-hof zijnde, 4. wort ingeroepen, 5. Ende de Coninck vraecht hem, watmen dien man behoore te doen, dien de Coninck eeren wil? 6. Antwoorde Hamans hier op, 7. De Coninck beveelt Haman dat hy Mordechai alle de eere soude aendoen, die hy geseyt hadde, 10. ’t welck hy doet, 11. Daer na gaet hy nae huys treurich zijnde, 12. ende vertelt al sijn wedervaren aen sijn huysvrouwe, ende vrienden, die hem sijnen voorderen val voorseggen, 13. Hy wort ter maeltijt Esthers gedreven, 14. | |
[Folio 229r]
| |
1IN de selve nacht Ga naar margenoot1 was de slaep van den Coninck geweken: ende hy seyde, datmen Ga naar margenoot2 het Boeck der gedachtenissen, Ga naar margenoot3 de Chronijcken, brengen soude, ende sy werden Ga naar margenoot4 in de tegenwoordicheyt des Conincks Ga naar margenoot5 gelesen. | |
2Ende men vondt geschreven, Ga naar margenoot6 dat Mordechai hadde te kennen gegeven, van Ga naar margenoot7 Bigthana, ende Theres, twee Camerlingen des Conincks, uyt de dorpel-wachters, die de hant sochten te leggen aen den Coninck Ahasveros. | |
3Doe seyde de Coninck, Wat eere ende Ga naar margenoot8 verhooginge is Mordechai Ga naar margenoot9 hier over gedaen? ende de jongelingen des Conincks, sijne dienaers, seyden, Aen Ga naar margenoot10 hem en is Ga naar margenoot11 niets gedaen. | |
4Doe seyde de Coninck, Wie is Ga naar margenoot12 in den Voorhof? (Haman nu was gekomen in den buyten voor-hof van het huys des Conincks, Ga naar margenoot13 om den Coninck te seggen, datmen Mordechai soude hangen aen de galge die hy hem hadde doen bereyden.) | |
5Ende des Conincks jongelingen seyden tot hem, Siet, Haman staet in den Voor-hof: doe seyde de Coninck, Dat hy in kome. | |
6Als Haman ingekomen was, so seyde hem de Coninck, Wat salmen met dien man doen, tot wiens eere de Coninck een welbehagen heeft? doe seyde Haman Ga naar margenoot14 in sijn herte, tot wien heeft de Coninck een welbehagen om [hem] eere te doen, Ga naar margenoot15 meer dan tot my? | |
7Daerom seyde Haman tot den Coninck: Den man, tot wiens eere de Coninck een welbehagen heeft, | |
8Salmen Ga naar margenoot16 het Conincklicke kleedt brengen, dat de Coninck pleegt aen te trecken: ende ’tpeert daer de Coninck op pleegt te ryden; ende dat de Ga naar margenoot17 Conincklicke kroone op sijn hooft gesett worde. | |
9Ende men sal dat kleedt ende dat peert geven in de hant eenes uyt de Vorsten des Conincks, vande grootste Heeren, ende men sal’t dien man aentrecken tot wiens eere de Coninck een welbehagen heeft: ende men sal hem Ga naar margenoot18 op dat peert doen ryden door de straten der Stadt, ende men sal voor hem roepen, Alsoo salmen dien man doen, tot wiens eere de Coninck een welbehagen heeft. | |
10Doe seyde de Coninck tot Haman, Haest u, neemt dat kleedt, ende dat peert, gelijck als ghy gesproken hebt, ende doet Mordechai den Iode alsoo, die aen de poorte des Conincks sit: ende en laet niet een woort vallen van allen dat ghy gesproken hebt. | |
11Ende Haman nam dat kleedt ende dat peert, ende trock het kleedt Mordechai aen, ende dede hem ryden door de straten der Stadt, ende hy riep voor hem, Alsoo salmen dien man doen, tot wiens eere de Coninck een welbehagen heeft. | |
12Daerna keerde Mordechai wederom tot de poorte des Conincks: maer Haman Ga naar margenoot19 wiert voort-gedreven nae sijn huys, treurich, ende Ga naar margenoot20 met bedeckten hoofde. | |
13Ende Haman vertelde aen sijne huysvrouwe Zeres, ende alle sijne vrienden, al wat hem wedervaren was: Doe seyden hem Ga naar margenoot21 sijne Wyse, ende Zeres sijne huysvrouwe, Ga naar margenoot22 Indien Mordechai, voor wiens aengesichte ghy hebt begonnen te vallen, van het zaet der Ioden is, so en sult ghy tegen hem niet vermogen, Ga naar margenoot23 maer ghy sult gewisselick voor sijn aengesichte vallen. | |
14Doe sy noch met hem spraken, so quamen des Conincks Camerlingen nae-by, ende sy haesteden Haman tot de maeltijt te brengen, die Esther bereydt hadde. |
|