Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdMordechai treurt en huylt met eenen sack bekleedt zijnde, vers 1. Ende alsoo quam hy tot voor de poorte des Conincks, 2. De Ioden treuren en schreyen over al daer dat wreede placcaet aengeslagen wiert, 3. Esther sendt Mordechai kleederen, maer hy wilse niet aennemen, 4. Sy laet door Hatach vernemen waerom hy dus bedroeft is, 5. ’t welck hy Hatach te kennen geeft, 7. met de copye van de uytschrift, om Esther de selve te vertoonen, ende haer te vermanen tot den Coninck te gaen, ende voor de Ioden te bidden, 8. daer in Esther wel groote swaricheyt vindt, 11. maer Mordechai brengt sulcke redenen by, 13. dat sy hem belooft tot den Coninck te sullen gaen, na dat de Ioden te Susan drie dagen souden gevast ende gebeden hebben, gelijck sy ende hare staet-Ionckvrouwen oock doen souden, 16. | |
1ALs Mordechai Ga naar margenoot1 wist Ga naar margenoot2 al watter geschiet was, so verscheurde Mordechai sijne kleederen, ende hy trock Ga naar margenoot3 eenen sack aen met assche: ende hy ginck uyt door het midden Ga naar margenoot4 der Stadt, ende hy riep [met] een groot ende bitter geroep. | |
2Ende hy quam Ga naar margenoot5 tot voor de poorte des Conincks: want niemant mocht in des Conincks poorten in-komen Ga naar margenoot6 bekleedt met eenen sack. | |
3Ende Ga naar margenoot7 in al ende een yeder lantschap, [ende] plaetse, daer Ga naar margenoot8 het woort des Conincks, ende sijne Wet aen quam, was een groote rouwe onder de Ioden, met vasten, ende geween, ende misbaer: Ga naar margenoot9 Vele lagen in sacken, ende assche. | |
4Doe quamen Esthers Ga naar margenoot10 jonge dochters, ende hare Camerlingen, ende sy gaven ’t haer Ga naar margenoot11 te kennen: Ende het dede de Coninginne seer wee: ende sy sondt kleederen om Mordechai aen te doen, Ga naar margenoot12 ende sijnen sack van hem af te doen: maer hy en namse niet aen. | |
5Doe riep Esther Hathach, [eenen] van de Ga naar margenoot13 Camerlingen des Conincks, Ga naar margenoot14 welcke hy Ga naar margenoot15 voor haer gestelt hadde, ende sy gaf hem bevel aen Mordechai, om te weten Ga naar margenoot16 wat dit, ende Ga naar margenoot16 waerom dit ware. | |
6Als Hatach uyt-ginck tot Mordechai, op de strate der Stadt, die voor de poorte des Conincks was, | |
7So gaf Mordechai hem te kennen Ga naar margenoot17 al wat hem weder-varen was: ende de Ga naar margenoot18 verklaringe van ’t silver, ’twelck Haman geseyt hadde te sullen wegen in de schatten des Conincks, Ga naar margenoot19 voor de Ioden, om de selve om te brengen. | |
8Ende hy gaf hem Ga naar margenoot20 de afschrift der geschrevene Wet, die te Susan Ga naar margenoot21 gegeven was, haer te verdelgen, dat hyse Esther liete sien, ende haer te kennen gave: ende Ga naar margenoot22 haer gebode, dat sy tot den Coninck gin- | |
[Folio 228v]
| |
ge, om hem te smeecken, ende Ga naar margenoot23 van hem te versoecken voor haer volck. | |
9Hatach nu quam, ende gaf Esther de woorden Mordechai te kennen. | |
11Ga naar margenoot25 Alle knechten des Conincks, ende Ga naar margenoot26 ’t volck der lantschappen des Conincks, weten wel, Ga naar margenoot27 dat al die tot den Coninck ingaet Ga naar margenoot28 in den binnensten voor-hof, die niet geroepen en is, hy zy man of vrouwe, Ga naar margenoot29 sijn eenich Ga naar margenoot30 vonnisse zy, datmen [hem] doode, ten zy dat de Coninck den gouden scepter hem Ga naar margenoot31 toe-reycke, op dat hy Ga naar margenoot32 levendich blyve: Ick nu en ben dese dertich dagen niet geroepen om tot den Coninck in te komen. | |
13So seyde Ga naar margenoot34 Mordochai, datmen Esther wederom seggen soude: En beeldt u niet in Ga naar margenoot35 in uwe ziele, dat ghy sult ontkomen Ga naar margenoot36 in het huys des Conincks, meer dan alle de [andere] Ioden. | |
14Want indien ghy Ga naar margenoot37 eenichsins swygen sult Ga naar margenoot38 te deser tijt, so sal den Ioden Ga naar margenoot39 verquickinge ende verlossinge uyt een andere plaetse ontstaen, Ga naar margenoot40 maer ghy, ende uwes vaders huys sult omme komen: ende wie weet, of ghy [niet] Ga naar margenoot41 om sulcken tijt als desen is, tot dit Coninckrijcke geraeckt zijt? | |
15Doe seyde Esther, datmen Mordechai weder aenseggen soude: | |
16Gaet, vergadert alle de Ioden die te Susan gevonden worden, ende Ga naar margenoot42 vastet voor my, ende en etet noch en drincket niet, Ga naar margenoot43 in drye dagen, ’s nachts noch ’s daechs, Ick ende mijne jonge dochters sullen oock alsoo vasten: ende alsoo sal ick tot den Coninck ingaen, ’t welck niet Ga naar margenoot44 nae de wet en is: Ga naar margenoot45 Wanneer ick dan om-kome so kome ick om. | |
17Doe ginck Mordechai henen, ende hy dede nae alles dat Esther hem geboden hadde. |
|