Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdNehemia hangt de deuren der stadtpoorten op, bestelt de dienaers des Tempels, ende goede wacht aen de stadtpoorten, ende door de gantsche stadt, vers 1, etc. bedenckt, door Godts ingeven, middel, om Ierusalem met genoechsame inwoonders te versien, ende in goede ordre te brengen, waer toe hy goet vindt voor eerst al’t volck te versamelen, ende te oversien het geslacht-register der gener, die met Zerubbabel waren opgetogen uyt de gevanckenisse, het welcke hy vindt, ende hier wederhaelt, 4. Vrywillige gaven der Oversten ende des volcks, 70. | |
1VOorts geschiedde’t als de muer gebouwt was, dat ick de Ga naar margenoot1 deuren op-richtede, ende de Poortiers, ende de Sangers, ende de Leviten werden Ga naar margenoot2 bestelt; | |
2Ende ick gaf bevel mijnen broeder Hanani, ende Hananja den Oversten van de burcht Ga naar margenoot3 te Ierusalem, want hy was Ga naar margenoot4 als een man van getrouwicheyt, ende Godt-vreesende boven velen. | |
3Ende ick seyde tot hen; Laet de poorten van Ierusalem niet geopent worden, tot dat de Ga naar margenoot5 Sonne heet wort, ende terwijlen Ga naar margenoot6 sy daer bystaen, laetse de deuren Ga naar margenoot7 sluyten, betast ghyse dan: Ende datmen wachten sette, inwoonders van Ierusalem, een yegelijck op sijne wacht, ende een yegelijck tegen sijn huys over. | |
4De stadt nu was wijt van Ga naar margenoot8 ruymte ende groot, doch des volcks was weynich daer Ga naar margenoot9 binnen: ende de huysen en waren Ga naar margenoot10 niet gebouwt. | |
5So gaf mijn Godt in mijn herte, dat ick de Ga naar margenoot11 Edelen, ende de Overheden, ende het volck Ga naar margenoot12 versamelde om de Ga naar margenoot13 geslachten te rekenen: Ende ick vondt het Ga naar margenoot14 geslacht-register der gener, die in’t Ga naar margenoot15 eerste waren opgetogen, ende vondt daer in geschreven [aldus]: | |
6Ga naar margenoota Ga naar margenoot16 Dit zijn de kinderen van dat lantschap, die optogen uyt de gevanckenisse, der wechgevoerden, die Nebucadnezar, Coninck van Babel, wechgevoert hadde; ende [die] wedergekeert zijn nae Ierusalem ende nae Iuda, een yegelijck tot sijne stadt: | |
7Dewelcke quamen met Zerubbabel, Iesua, Nehemja, Azarja, Raamja, Nahamani, Mordechai, Bilsan, Mispereth, Bigvai, Nehum [ende] Baëna. [Dit] is ’tgetal der mannen van den volcke Israëls: | |
8De kinderen van Parhos waren twee duysent, hondert ende twee-ende-tseventich. | |
9De kinderen van Sephatja, drie hondert, twee-ende-tseventich. | |
10De kinderen Arachs, ses hondert, twee-ende-vijftich. | |
11De kinderen Pahath-Moabs, van de kinderen Iesua ende Ioabs; twee duysent, ende acht hondert, [ende] achtien. | |
12De kinderen Elams, duysent, twee hondert, vier-ende-vijftich. | |
13De kinderen van Zatthu, acht hondert, vijf-ende-veertich. | |
14De kinderen van Zaccai, seven hondert, ende tsestich. | |
15De kinderen van Binnui, ses hondert, acht-ende-veertich. | |
16De kinderen van Bebai, ses hondert, acht-ende-twintich. | |
17De kinderen van Azgad, twee duysent, drie hondert, twee-ende-twintich. | |
18De kinderen Adonikams, ses hondert, seven-ende-tsestich. | |
19De kinderen van Bigvai, twee duysent, seven-ende-tsestich. | |
20De kinderen van Adin, ses hondert, vijf-ende-vijftich. | |
21De kinderen Aters, van Hizkia, acht-ende-tnegentich. | |
22De kinderen Hasums, drie hondert, acht-ende-twintich. | |
23De kinderen van Bezai, drie hondert, vier-ende-twintich. | |
24De kinderen Hariphs, hondert [ende] twaelf. | |
25De kinderen van Gibeon, vijf-ende-tnegentich. | |
26De mannen van Beth-lehem ende Netopha, hondert, acht-ende-tachtentich. | |
27De mannen van Anathoth, hondert, acht-ende-twintich. | |
28De mannen van Beth-Azmaveth, twee-ende-veertich. | |
29De mannen van Kirjat-Iearim, | |
[Folio 223r]
| |
Cephira, ende Beëroth, seven hondert, drie-ende-veertich. | |
30De mannen van Rama ende Gaba, ses hondert, een-ende-twintich. | |
31De mannen van Michmas, hondert, ende twee-ende-twintich. | |
32De mannen van Beth-el ende Ai, hondert, drie-ende-twintich. | |
33De mannen van het ander Nebo, twee-ende-vijftich. | |
34De kinderen des anderen Elams, duysent, twee hondert, vier ende vijftich. | |
35De kinderen Harims, drie hondert, ende twintich. | |
36De kinderen van Iericho, drie hondert, vijf-ende-veertich. | |
37De kinderen van Lod, Hadid ende Ono, seven hondert, ende een-ende-twintich. | |
38De kinderen van Senaa, drie duysent, negen hondert, ende dertich. | |
39De Priesters: De kinderen van Iedaja, van den huyse Iesua, negen hondert, drie-ende-tseventich. | |
40De kinderen Immers, duysent, twee ende vijftich. | |
41De kinderen Pashurs, duysent, twee hondert, seven ende veertich. | |
42De kinderen Harims, duysent [ende] seventien. | |
43De Leviten: De kinderen van Iesua, van Kadmiël, van de kinderen Hodeva, vier-ende-tseventich. | |
44De Sangers: de kinderen Asaphs, hondert, acht-ende-veertich. | |
45De Poortiers; De kinderen Sallums, de kinderen Aters, de kinderen Talmons, de kinderen Hakubs, de kinderen van Hattita, de kinderen van Sobai, hondert, acht-ende-dertich. | |
46De Nethinim: De kinderen van Ziha, de kinderen van Hasupha, de kinderen van Tabbaoth, | |
47De kinderen van Keros, de kinderen van Sia, de kinderen van Padon, | |
48De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen van Salmai, | |
49De kinderen Hanans, de kinderen Giddels, de kinderen Gahars, | |
50De kinderen van Reaja, de kinderen van Rezin, de kinderen van Nekoda, | |
51De kinderen Gazzams, de kinderen van Uzza, de kinderen van Paseah, | |
53De kinderen van Bakbuk, de kinderen van Hakupha, de kinderen van Harhur, | |
54De kinderen van Bazlith, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa, | |
55De kinderen van Barkos, de kinderen van Sisera, de kinderen van Thamah, | |
56De kinderen van Nesiah, de kinderen van Hatipha. | |
57De kinderen der knechten van Salomo: De kinderen van Sotai, de kinderen van Sophereth, de kinderen van Perida, | |
58De kinderen van Iaëla, de kinderen van Darkon, de kinderen van Giddel, | |
59De kinderen van Sephatja, de kinderen van Hattil, de kinderen van Pochereth van Zebaim, de kinderen van Amon. | |
60Alle de Nethinim, ende de kinderen der knechten van Salomo, waren drie hondert, twee ende negentich. | |
61Oock togen dese op van Thelmelah, Thelharsa; Cherub, Addon, ende Immer: Maer sy en konden harer vaderen huys, noch haer zaet niet toonen of sy uyt Israël waren. | |
62De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, ses hondert, twee ende veertich. | |
63Ende van de Priesteren, de kinderen van Habaja, de kinderen van Koz: de kinderen van Barzillai, die eene vrouwe van de dochteren Barzillai des Gileaditers genomen hadde, ende nae haren naem genoemt was. | |
64Dese sochten haer geschrift, willende haer geslachte rekenen, maer het en wert niet gevonden: Daerom werden sy als onreyne van’t Priesterdom geweert. | |
65Ende Hattirsatha seyde tot hen, dat sy van de Ga naar margenoot18 heylichste dingen niet souden eten: tot datter een Priester stonde met Urim ende Thummim. | |
66Dese gantsche gemeynte te samen, was twee ende veertich duysent, drie hondert ende tsestich. | |
67Behalven hare knechten ende hare maechden, die waren seven duysent, drie hondert, seven ende dertich: Ende sy hadden twee hondert ende vijf ende veertich Sangers ende Sangerschen. | |
68Hare peerden seven hondert, ses-ende-dertich: hare muylen, twee hondert, vijf ende veertich: | |
69Kemelen, vier hondert, vijf-ende-dertich: Ezelen, ses duysent, seven hondert, ende twintich. | |
70Ga naar margenoot19 Een deel nu van de hoofden der vaderen gaven tot het werck: Ga naar margenoot20 Hattirsatha gaf ten schatte, aen gout, duysent Ga naar margenoot21 drachmen, vijftich spreng-beckens, vijf hondert ende dertich Priester-rocken. | |
71Ende [andere] van de hoofden der vaderen gaven ten schatte des wercks, aen gout, twintich duysent drachmen, ende aen silver, twee duysent, ende twee hondert ponden. | |
72Ende dat de overige des volcks gaven, was aen gout, twintich duysent drachmen, ende aen silver twee duysent mijnen: ende seven ende tsestich Priester-rocken. | |
73Ende de Priesters, ende de Leviten, ende de Poortiers, ende de Sangers, ende [sommige] van Ga naar margenoot22 den volcke, ende de Nethinim, ende gantsch Ga naar margenoot23 Israël woonden in hare steden. |
|