Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdHet volck klaegt over den overlast van woecker ende panden, vers 1, etc. Nehemia wort daer over seer verstoort, bestraft de Groote, overtuychtse, ende doetse beloven ende sweeren, datse daer van sullen afstaen, 6. verhaelt sijn eygen exempel, ende hoe hy, niet tegenstaende sijne sware hofhoudinge, het recht des Lant-voogts noyt gevordert en hebbe, om de Gemeynte niet te beswaren, 14. | |
1MAer het geroep des volcks ende harer wijven was groot; tegen hare Ga naar margenoot1 broederen, de Ioden. | |
2Want daer waren, die seyden; Onse sonen, ende onse dochteren, wy, zijn vele: Ga naar margenoot2 Daerom hebben wy koorn opgenomen, op dat wy eten ende leven. | |
3Oock warender die seyden; Wy verpanden onse ackers, ende onse wijngaerden, ende onse huysen, op dat wy in desen Ga naar margenoot3 honger koorn mogen opnemen. | |
[Folio 222r]
| |
4Desgelijcks warender die seyden; Wy hebben gelt ontleent Ga naar margenoot4 tot des Conincks cijns; [op] onse ackers, ende onse wijngaerden. | |
5Nu is doch onse Ga naar margenoot5 vleesch als het vleesch onser broederen, onse kinderen zijn als hare kinderen: ende siet, wy onderwerpen onse sonen, ende onse dochteren, tot Ga naar margenoot6 dienst-knechten; ja daer zijn eenige van onse dochteren onderworpen, Ga naar margenoot7 datse in de macht onser handen niet en zijn: ende andere hebben onse ackers, ende onse wijngaerden. | |
7Ende mijn herte beraetslaechde in my; daerna twistede ick met de Ga naar margenoot9 Edelen, ende met de Overheden, ende seyde tot hen; Ghylieden Ga naar margenoot10 vordert Ga naar margenoot11 eenen last, een yegelick van sijnen broeder: voorts Ga naar margenoot12 leyd’ ick eene groote vergaderinge tegens hen. | |
8Ende ick seyde tot hen; Wy hebben onse broederen, de Ioden, die aen de Heydenen Ga naar margenoot13 verkocht waren, Ga naar margenoot14 nae ons vermogen Ga naar margenoot15 wedergekocht: ende soudet ghylieden oock uwe broederen vercoopen, ofte souden sy aen ons verkocht worden? Doe swegen sy, ende en vonden geen antwoort. | |
9Voorts seyde ick, De sake en is niet goet, die ghylieden doet: Soudet ghy niet wandelen in de vreese onses Godts, om Ga naar margenoot16 de versmadinge der heydenen, onser vyanden? | |
10Ick, mijne broederen, ende mijne Iongens, Ga naar margenoot17 vorderen wy oock gelt ende koorn van hen? laet ons doch desen Ga naar margenoot18 last nalaten. | |
11Geeft hen doch als heden weder, hare ackers, hare wijngaerden, hare olijfgaerden, ende hare huysen: ende het Ga naar margenoot19 hondertste [deel] van den gelde, ende van het koorn, den most, ende de olye, Ga naar margenoot20 die ghy hen hebt afgevordert. | |
12Doe seyden sy, Wy sullen’t wedergeven, ende van hen niets soecken, wy sullen alsoo doen, als ghy segt: Ende ick riep de Ga naar margenoot21 Priesteren, ende deedse sweeren, dat sy doen souden nae dit woort. | |
13Oock Ga naar margenoot22 schuddede ick mijnen Ga naar margenoot23 boesem uyt, ende seyde; Alsoo schudde Godt uyt allen man, die dit woort niet sal bevestigen, uyt sijnen huyse, ende uyt sijnen Ga naar margenoot24 arbeyt, ende hy zy alsoo uytgeschuddet ende ledich: ende de gantsche gemeente seyde, Ga naar margenoot25 Amen, ende sy presen den HEERE; Ende het volck dede nae dit woort. | |
14Oock van dien dage af, dat Ga naar margenoot26 hy my bevolen heeft, haren Lantvoocht te zijn in den lande Iuda, van den twintichsten jare af, tot het twee-ende-dertichste jaer des Conincks Ga naar margenoot27 Arthahsasta, zijnde twaelf jaren, en hebbe ick met mijne broederen, het Ga naar margenoot28 broot des Lant-voochts niet gegeten. | |
15Ende de voorige Lant-voochden, die voor my geweest zijn, hebben het volck beswaert, ende van hen genomen aen broot ende wijn, Ga naar margenoot29 daer na veertich silvere Ga naar margenoot30 sikelen; oock heerschten hare Iongens over het volck: Maer ick en hebbe alsoo niet gedaen, om der vreese Godes wille. | |
16Daer toe heb ick oock aen’t werck deses muers Ga naar margenoot31 verbetert, ende wy en hebben geen lant gekocht: ende alle mijne Iongens zijn aldaer Ga naar margenoot32 versamelt geweest tot het werck. | |
17Oock zijn der Ioden ende der Overheden hondert ende vijftich man, ende die van de Heydenen, die rontom ons zijn, tot ons Ga naar margenoot33 quamen, aen mijne tafel geweest. | |
18Ende dat voor eenen dach bereydt wert, was een osse, [ende] ses uytgelesene Ga naar margenoot34 schapen, oock werden my vogelen bereydet, ende binnen tien dagen Ga naar margenoot35 van Ga naar margenoot36 allen wijn seer veel: Noch heb ick Ga naar margenoot37 by desen het Ga naar margenoot38 broot des Lantvoochts niet gesocht, om dat de dienstbaerheyt swaer was over desen volcke. | |
19Ga naar margenoota Gedenckt mijner, mijn Godt, ten goede: Ga naar margenoot39 alles wat ick aen desen volcke gedaen hebbe. |
|