Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdRegister der gevangene Ioden, die met den Vorst Zerubbabel, ende andere hoofden nae Ierusalem zijn opgetogen, vers 1, etc. vrywillige gaven der Ioodsche Vorsten (als sy te Ierusalem gekomen waren) tot het gebouw des Tempels, 68. | |
1DIt zijn de Ga naar margenoot1 kinderen van dat lantschap, die optogen uyt de gevanckenisse, Ga naar margenoot2 der wechgevoerden, die Nebucadnezar, Coninck van Babel, wechgevoert hadde nae Babel, die nae Ierusalem ende Iuda zijn wedergekeert, een yegelijck nae sijne stadt: | |
2Dewelcke quamen met Ga naar margenoot3 Zerubbabel, Iesua, Nehemia, Seraja, Reelaja, Mordechai, Bilsan, Mispar, Bigvai, Rehum [ende] Baëna. [Dit is] ’tgetal der mannen des Ga naar margenoot4 volcx Israëls: | |
4De kinderen van Sephatja drie hondert, twee ende tseventich. | |
5De kinderen Arachs, seven hondert, vijf-ende-tseventich. | |
6De kinderen van Pahat Moab, van de kinderen Iesua- Ga naar margenoot6 Ioabs, twee duysent, acht hondert, ende twaelf. | |
7De kinderen Elams, duysent, twee hondert, vier ende vijftich. | |
8De kinderen van Zatthu, negen hondert, ende vijf-ende-veertich. | |
9De kinderen van Zaccai, seven hondert, ende tsestich. | |
10De kinderen van Bani, ses hondert, twee-ende-veertich. | |
11De kinderen van Bebai, ses hondert, drie-ende-twintich. | |
12De kinderen van Azgad, duysent, twee hondert, twee-ende-twintich. | |
13De kinderen Adonikams, ses hondert, ses-ende-tsestich. | |
14De kinderen van Bigvai, twee duysent, ses-ende-vijftich. | |
15De kinderen Adins, vier hondert, vier-ende-vijftich. | |
16De kinderen Aters, van Hizkia, acht-ende-tnegentich. | |
17De kinderen van Bezai, drie hondert, drie ende twintich. | |
18De kinderen van Iora, hondert ende twaelf. | |
19De kinderen Hasums, twee hondert, drie ende twintich. | |
20De kinderen Gibbars, vijf-ende-tnegentich. | |
22De mannen van Netopha, ses-ende-vijftich. | |
23De mannen van Anathoth, hondert, acht-ende-twintich. | |
24De kinderen van Azmaveth, twee-ende-veertich. | |
25De kinderen van Kiriath-Arim, Cephira ende Beëroth, seven hondert ende drie-ende-veertich. | |
26De kinderen van Rama, ende Gaba, ses hondert, een-ende-twintich. | |
27De mannen van Michmas, hondert, twee-ende-twintich. | |
28De mannen van Bethel ende Ai, twee hondert, drie-ende-twintich. | |
30De kinderen van Magbis, hondert, ses-ende-vijftich. | |
32De kinderen van Harim, drie hondert, ende twintich. | |
33De kinderen van Lod, Hadid, ende Ono, seven hondert, vijf-ende-twintich. | |
34De kinderen van Iericho, drie hondert, vijf-ende-veertich. | |
35De kinderen van Senaa, drie duysent, ende ses hondert, ende dertich. | |
36De Priesters: Ga naar margenoot10 de kinderen van Iedaja, van den huyse Iesua negen hondert, drie-ende-tseventich. | |
40De Leviten: de kinderen van Iesua ende Kadmiël, van de kinderen Hodavja, vier-ende-tseventich. | |
41De Sangers: De kinderen Asaph, hondert, acht-ende-twintich. | |
42De kinderen der Poortiers; De kinderen Sallum, de kinderen Ater, de kinderen Talmon, de kinderen Akkub, de kinderen van Hatita, de kinderen van Sobai: Dese alle waren hondert, negen-ende-dertich. | |
43De Ga naar margenoot14 Nethinim: de kinderen van Ziha, de kinderen van Hasupha, de kinderen van Tabbaoth. | |
44De kinderen van Keros, de kinderen van Siaha, de kinderen Padon, | |
45De kinderen van Lebana, de kinderen van Hagaba, de kinderen Akkub, | |
46De kinderen Hagab, de kinderen van Samlai, de kinderen Hanan, | |
47De kinderen Giddels, de kinderen Gahar, de kinderen van Reaja. | |
48De kinderen Rezin, de kinderen van Nekoda, de kinderen Gazzam, | |
49De kinderen van Uza, de kinderen van Paseah, de kinderen van Besai, | |
50De kinderen van Asna, de kinderen der Mehunim, de kinderen der Nephusim, | |
51De kinderen Bakbuk, de kinderen van Hakupha, de kinderen van Harhur, | |
52De kinderen van Bazluth, de kinderen van Mehida, de kinderen van Harsa, | |
53De kinderen van Barkos, de kinderen van Sifera, de kinderen van Thamah, | |
54De kinderen van Neziah, de kinderen van Hatipha. | |
55De kinderen der Ga naar margenoot15 knechten van Salomo: de kinderen van Sotai, de kinderen van Sophereth, de kinderen van Peruda. | |
56De kinderen van Iaala, de kinderen Darkon, de kinderen Giddels, | |
57De kinderen van Sephatja, de kinderen Hattils, de kinderen van Pocheret Hazebaim, de kinderen van Ami. | |
58Alle de Nethinim, ende de kinderen der knechten van Salomo, waren drie hondert twee-ende-tnegentich. | |
59Dese togen oock op van Ga naar margenoot16 Thelmelah, Thel-Harsa, Ga naar margenoot17 Cherub, Addan [ende] Immer: Doch sy konden harer vaderen | |
[Folio 216v]
| |
huys, ende haer Ga naar margenoot18 zaet niet bewijsen, of sy uyt Israël waren. | |
60De kinderen van Delaja, de kinderen van Tobia, de kinderen van Nekoda, ses hondert twee-ende-vijftich. | |
61Ende van de kinderen der Priesteren, de kinderen van Habaia, de kinderen van Koz: De kinderen van Barzillai, die van de dochteren Barzillai des Gileaditers eene vrouwe genomen hadde, ende nae haren naem genoemt was. | |
62Deselve sochten haer Ga naar margenoot19 Register, Ga naar margenoot20 onder de gene die in’t geslacht-register gestelt waren, maer Ga naar margenoot21 sy en werden niet gevonden: Daerom werden sy Ga naar margenoot22 als onreyne van’t Priesterdom geweert. | |
63Ende Ga naar margenoot23 Hattirsatha seyde tot hen, dat sy van de Ga naar margenoot24 heylichste dingen niet souden eten, tot datter een Ga naar margenoot25 Priester stonde met Urim ende met Thummim. | |
64Dese gantsche gemeynte Ga naar margenoot26 te samen, was Ga naar margenoot27 twee-ende-veertich duysent, drie hondert [ende] tsestich. | |
65Behalven hare knechten ende hare maechden, die waren seven duysent, drie hondert, seven-ende-dertich: Ende sy hadden twee hondert Ga naar margenoot28 Sangers ende Sangerschen. | |
66Hare peerden waren seven hondert, ses ende dertich: hare muylen, twee hondert, vijf-ende-veertich. | |
67Hare kemelen, vier hondert, vijf-ende-dertich: de ezelen, ses duysent, seven hondert, ende twintich. | |
68Ende [sommige] van de hoofden der vaderen, als sy quamen Ga naar margenoot29 ten Huyse des HEEREN, die te Ierusalem [woont], gaven vrywillichlick ten Huyse Godes, om dat te setten op sijne vaste plaetse. | |
69Sy gaven nae haer vermogen ten Ga naar margenoot30 schatte des wercks, aen gout, een ende tsestich duysent Ga naar margenoot31 drachmen, ende aen silver, vijf duysent Ga naar margenoot32 ponden, ende hondert Priester-rocken. | |
70Ende de Priesters, ende de Leviten ende [sommige] uyt den Ga naar margenoot33 volcke, soo de Sangers, als de Poortiers, ende de Ga naar margenoot34 Nethinim woonden in hare steden, ende gantsch Israël in sijne steden. |
|