Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdCores, (anders Cyrus genaemt,) Coninck van Persen, laet door Godts ingeven, vryheyt publiceren voor de Ioden, om uyt de Babylonische gevanckenisse weder nae haer lant te trecken, ende Gods Tempel te bouwen, vers 1, etc. met bevel aen sijne onderdanen, datse hen in alles sullen bevorderen, ende eene vrywillige gave geven tot des Tempels gebouw, 4. Hier op maken sich vele van den volcke gereedt tot de reyse, ende de onderdanen doen by hen nae des Conincks bevel, 5. Cores laet hen daerenboven uytlangen de heylige vaten des Tempels, die Nebucadnezar hadde wech-gevoert, 7. | |
1Ga naar margenoota IN’t Ga naar margenoot1 eerste jaer nu van Ga naar margenoot2 Cores, Coninck van Persen, op dat volbracht wierd het Ga naar margenootb Woort des HEEREN, uyt den mont van Ga naar margenoot3 Ieremia, Ga naar margenoot4 verweckte de HEERE den geest van Cores Coninck van Persen, dat hy eene Ga naar margenoot5 stemme liet doorgaen door sijn gantsche Coninckrijck, selfs oock in geschrifte, seggende: | |
2Soo seyt Cores, Coninck van Persen; De HEERE, de Godt des Hemels, heeft my alle Coninckrijcken der aerde gegeven: ende hy heeft my Ga naar margenoot6 bevolen hem een huys te bouwen, te Ierusalem, dewelcke in Ga naar margenoot7 Iuda is. | |
3Ga naar margenoot8 Wie is onder ulieden van al sijn volck? Sijn Godt zy met hem, ende hy trecke op nae Ierusalem, die in Iuda is: ende hy bouwe het Huys des HEEREN, des Godts Israëls; hy is de Godt die te Ga naar margenoot9 Ierusalem [woont]. | |
4Ende al wie Ga naar margenoot10 achterblijven soude Ga naar margenoot11 in eenige plaetsen, daer hy als vreemdelinck verkeert, dien sullen de lieden sijner plaetse Ga naar margenoot12 bevorderlick zijn, met silver, ende met gout, ende met have, ende met beesten: neffens eene vrywillige gave, voor het Huys Godes, die te Ierusalem [woont]. | |
5Doe maeckten hen op de hoofden der vaderen, van Ga naar margenoot13 Iuda ende Benjamin, ende de Priesteren ende de Leviten, neffens een yegelick wiens geest Godt verweckte, dat sy optrocken om te bouwen het Huys des HEEREN, die te Ierusalem [woont]. | |
6Alle nu, die rontom hen waren, sterckten haerlieder handen met silvere vaten, met gout, met have, ende met beesten, ende met Ga naar margenoot14 kostelickheden: behalven Ga naar margenoot15 alles dat vrywillichlick gegeven wert. | |
7Oock bracht de Coninck Cores uyt, de vaten van het Huys des HEEREN, die Ga naar margenootc Nebucadnezar uyt Ierusalem hadden uytgevoert, ende hadse gestelt in het huys sijnes Godts. | |
8Ende Cores, de Coninck van Persen, brachtse uyt door de hant van Mithredath den Schatmeester, diese Ga naar margenoot16 Sesbazar den Vorst van Iuda Ga naar margenoote[d] toe-telde. | |
9Ende dit is haer getal: dertich goudene beckens, duysent silvere beckens, negen ende twintich messen: | |
10Dertich goudene bekers, vier hondert ende tien Ga naar margenoot17 andere silvere bekers: andere vaten Ga naar margenoot18 duysent. | |
[Folio 216r]
| |
11Alle vaten van gout ende van silver waren vijf duysent ende vier hondert: Dese alle voerde Sesbazar op, Ga naar margenoot19 met de gene die van de gevanckenisse opgevoert wierden van Babel nae Ierusalem. |
|