Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdIosaphat sterft, ende sijn soon Ioram regeert, vers 1, etc. die sijne broeders vermoort, 2. sijne godtloose regeringe, 5. De Edomiten, ende Libna vallen van hem af, 8. ende achtervolgende een schrift Elie, 12. wort hy van de Philistijnen, ende Arabiers gequelt, die syn huys plunderen, sijne sonen, ende wijven wech nemen, 16. Daer toe wort hy met eene ongeneselicke kranckheyt geplaegt, daer van hy sterft, 18. ende wort begraven sonder gewoonlicke eere, 14. | |
1Ga naar margenoota DAerna Ga naar margenoot1 ontsliep Iosaphat met sijne vaderen, ende wert begraven by sijne vaderen inde Ga naar margenoot2 stadt Davids: ende sijn sone Ioram wert Coninck in sijne plaetse. | |
2Ende hy hadde broederen, Iosaphats sonen, Azaria, ende Iehiël, ende Zecharia, ende Azariahu, ende Michaël, ende Sephatia: dese alle waren sonen Iosaphats des Conincks Ga naar margenoot3 Israëls. | |
3Ende haer vader hadde hen vele gaven gegeven van silver, ende van gout, ende van Ga naar margenoot4 uytgelesene kostelicheden, met vaste steden in Iuda: maer het Coninckrijcke gaf hy Ioram, om dat hy de Ga naar margenoot5 eerst geboren was. | |
4Als Ioram tot het Coninckrijcke sijns vaders opgekomen was, ende sich versterckt hadde, so doodde hy alle sijne broederen met den sweerde: mitsgaders oock [eenige] vande Vorsten Ga naar margenoot6 Israëls. | |
5Ga naar margenootb Ga naar margenoot7 Twee en dertich jaer was Ioram out, doe hy Coninck wert: ende hy regeerde Ga naar margenoot8 acht jaren te Ierusalem. | |
6Ende hy Ga naar margenoot9 wandelde inden wech der Coningen Israëls, gelijck als het huys Achabs dede; want hy hadde Ga naar margenoot10 de dochter Achabs tot eene vrouwe: ende hy dede Ga naar margenoot11 dat quaet was inde oogen des HEEREN. | |
7Doch de HEERE en wilde het Ga naar margenoot12 huys Davids niet verderven, om des verbonts wille, Ga naar margenootc dat hy met David gemaeckt hadde: ende gelijck als hy Ga naar margenootd geseyt hadde, hem, ende sijnen sonen Ga naar margenoot13 t'allen dagen een Ga naar margenoot14 lampe te sullen geven. | |
8Ga naar margenoote In sijne dagen Ga naar margenoot15 vielen de Edomiten af van onder Ga naar margenoot16 het gebiet van Iuda: ende sy maeckten over hen eenen Coninck. | |
9Daerom tooch Ioram Ga naar margenoot17 voort met sijne Overste, ende alle de wagenen met hem: Ga naar margenoot18 ende hy maeckte sich des nachts op, Ga naar margenootf ende sloech de Edomiten, die rontom hem waren, ende de Overste der wagenen. | |
10Ga naar margenootg Evenwel vielen de Edomiten af van onder het gebiedt van Iuda, Ga naar margenoot19 tot op desen dach; doe, ter selver tijt, Ga naar margenoot20 viel Libna af van onder sijn gebiedt: want hy den HEERE den Godt sijner vaderen Ga naar margenoot21 verlaten hadde. | |
11Oock maeckte hy Ga naar margenoot22 hoochten op de bergen van Iuda: ende hy dede de inwoonderen van Ierusalem Ga naar margenoot23 hoereren, ja hy dreef Iuda [daer toe]. | |
12So quam Ga naar margenoot24 een schrift tot hem vanden Propheet Elia, seggende: Alsoo seyt de HEERE, de Godt uwes vaders Davids; om dat ghy Ga naar margenoot25 inde wegen uwes vaders Iosaphats, ende inde wegen van Asa den Coninck van Iuda niet gewandelt en hebt: | |
13Maer hebt gewandelt inden wech der Coningen Israëls, ende hebt Iuda, ende de inwoonderen van Ierusalem doen hoereren, Ga naar margenoot26 achtervolgende het hoereren van het huys Achabs: ende oock uwe broederen, van uwes vaders huys, gedoodt hebt, die beter waren dan ghy. | |
14Ga naar margenoot27 Siet de HEERE Ga naar margenoot28 sal [u] plagen met eene groote plage aen u volck, ende aen uwe kinderen, ende aen uwe wijven, ende aen al uwe have. | |
15Ghy sult oock in Ga naar margenoot29 groote kranckheden zijn, door de kranckheyt uwer ingewanden, tot dat uwe ingewanden uytgaen van wegen de kranckheyt, Ga naar margenoot30 jaer op jaer. | |
16So verweckte de HEERE tegen Ioram den Ga naar margenoot31 geest der Philistijnen, ende der Ga naar margenoot32 Arabiers, die aen Ga naar margenoot33 de zijde der Mooren zijn. | |
17Die toogen op in Iuda, ende Ga naar margenoot34 braken daer in, ende voerden alle have wech, die in het huys des Conincks gevonden wert; selfs oock sijne kinderen, ende sijne wijven: so dat hem geen sone overgelaten en wert, dan Ga naar margenoot35 Ioahaz de kleynste sijner sonen. | |
18Ende na dese allen plaechde hem de HEERE in sijn ingewant met Ga naar margenoot36 eene kranckheyt, daer geen genesen aen en was. | |
19Dit geschiedde Ga naar margenoot37 van jaer tot jaer, so dat wanneer Ga naar margenoot38 de tijt van het eynde der twee jaren uytginck, sijne ingewanden met de kranckheyt uytgingen, dat hy sterf van boose kranckheden: ende sijn volck en maeckte hem Ga naar margenoot39 geene brandinge, als de brandinge sijner vaderen. | |
20Hy was twee en dertich [jaren] out, als hy Coninck wert, ende regeerde acht jaren te Ierusalem: ende Ga naar margenoot40 hy ginck henen sonder begeert te zijn; ende sy begroeven hem inde stadt Davids, maer niet in de graven der Coningen. |
|