Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdIn dit Capittel wort verhandelt even ’t selve, dat 2.Sam. 8. staet. | |
1Ga naar margenoot1 ’T geschiedde nu na desen, dat David de Philistijnen sloech, ende brachtse onder: ende hy nam Gath, ende hare onderhoorige plaetsen, uyt der Philistijnen hant. | |
2Hy sloech oock de Moabiten: also dat de Moabiten Davids knechten wierden, Ga naar margenoot2 brengende geschencken. | |
3David sloech oock Ga naar margenoot3 Hadarezer den Coninck van Zoba nae Hamath toe, doe Ga naar margenoot4 hy henen tooch om Ga naar margenoot5 sijne hant te stellen aen de riviere Phrath. | |
4Ende David nam hem duysent wagens af, ende seven Ga naar margenoot6 duysent ruyters, ende twintich duysent man te voet: ende David ontsenuwde alle de wagen-[peerden]: doch Ga naar margenoot7 hy behielt hondert wagens daer van overich. | |
5Ende de Syriers van Ga naar margenoot8 Darmasco quamen om Haderezer den Coninck van Zoba te helpen: maer David sloech van de Syriers twee en twintich duysent man. | |
6Ende David leyde Ga naar margenoot9 [besettinge] in Syria van Darmasco, also dat de Syriers Davids Ga naar margenoot10 knechten wierden, geschencken brengende: ende de HEERE Ga naar margenoot11 behoedde David over al waer hy henen ginck. | |
[Folio 193v]
| |
7Ende David nam de goudene schilden, Ga naar margenoot12 die by Hadarezers knechten waren: ende hy brachtse te Ierusalem. | |
8Oock nam David seer veel kopers uyt Ga naar margenoot13 Tibchath, ende uyt Ga naar margenoot13 Chun, Hadarëzers steden: daer van heeft Salomo de koperen Ga naar margenoot14 Zee, ende de pilaren, ende de koperen vaten gemaeckt. | |
9Doe Tohu de Coninck van Hamath hoorde, dat David de gantsche heyrkracht Haderezers des Conincks van Zoba geslagen hadde: | |
10So sondt hy sijnen sone Ga naar margenoot15 Hadoram tot den Coninck David, Ga naar margenoot16 om hem nae [sijnen] wel-stant te vragen, ende om hem te segenen, van wegen dat hy met Hadarezer gestreden, ende hem verslagen hadde, Ga naar margenoot17 (want Hadarezer voerde oorloge tegen Tohu) ende Ga naar margenoot18 alle goudene, ende silveren, ende koperen vaten; | |
11Ga naar margenoot19 Dese heylichde de Coninck David oock den HEERE, met het silver ende ’t gout, ’twelcke hy mede gebracht hadde van alle de heydenen: van de Edomiten, ende van de Moabiten, ende van de kinderen Ammons, ende van de Philistijnen, ende van de Amalekiten. | |
12Oock sloech Ga naar margenoot20 Absai de sone Ga naar margenoot21 Zeruja Ga naar margenoot22 de Edomiten in het sout-dal, achtien duysent. | |
13Ende hy leyde besettinge in Edom, so dat alle de Edomiten Davids knechten werden: ende de HEERE behoedde David over al waer hy henen ginck. | |
14Also regeerde David over gantsch Israël: ende hy dede sijnen gantschen volcke Ga naar margenoot23 recht ende gerechticheyt. | |
15Ioab nu de sone Zeruja was over het heyr: ende Iosaphat de sone Ahiluds was Ga naar margenoot24 Cancelier. | |
16Ende Zadok de sone Ahitubs, ende Ga naar margenoot25 Abimelech, de sone Abjathars, waren Priesters, ende Ga naar margenoot26 Sausa Schrijver. | |
17Ende Benaja de sone Iojada was over de Crethi ende Plethi: maer de sonen Davids waren Ga naar margenoot27 d’eerste aen de hant des Conincks. |
|