Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdDe Vorsten der Philistijnen en willen David in ’t leger niet lyden, onaengesien Achis hem verdedicht, vers 3, etc. De Vorsten geven reden waerom sy David by haer niet lijden en willen, 4. Achis doet David te rugge trecken, alhoewel noode, 6. David woude liever by Achis gebleven zijn, 8. maer die beveelt hem ten tweeden male af te trecken, 10. Dat doet David, 11. | |
[Folio 139r]
| |
1DE Philistijnen nu hadden alle hare legers vergadert, te Ga naar margenoot1 Aphek: ende de Israëliten legerden sich by de fonteyne die by Ga naar margenoot2 Iizreël is. | |
2Ende de Vorsten der Philistijnen togen daer henen met honderden, ende met duysenden: doch David, ende sijne mannen togen met Achis in de achter-tocht. | |
3Doe seyden de Overste der Philistijnen, Ga naar margenoot3 Wat sullen dese Hebreen? so seyde Achis tot de Overste der Philistijnen, Is dese niet David, de knecht Sauls, des Conincks van Israël, die dese dagen, ofte Ga naar margenoot4 dese jaren, by my geweest is? ende ick en hebbe in hem Ga naar margenoot5 niets gevonden van dien dach af dat hy Ga naar margenoot6 afgevallen is tot desen dach toe. | |
4Doch de Overste der Philistijnen werden seer toornich op hem, ende de Overste der Philistijnen seyden tot hem: Ga naar margenoota Doet den man Ga naar margenoot7 weder keeren, dat hy tot sijne plaetse wederkeere, daer ghy hem bestelt hebt, ende dat hy niet met ons af en trecke, inden strijt, op Ga naar margenoot8 dat hy ons niet tot Ga naar margenoot9 een tegenpartyder en werde in den strijt: want waer mede soude dese sich by sijnen heere Ga naar margenoot10 aengenaem maken? Ga naar margenoot11 ist niet met de koppen deser mannen? | |
5Is dit niet die David, van den welcken sy Ga naar margenootb in den reye [malkanderen] antwoordden, seggende, Saul heeft sijne duysenden geslagen, maer David sijne tien duysenden? | |
6Doe riep Achis David, ende seyde tot hem, Ga naar margenoot12 [’T is soo waerachtich als] de HEERE leeft, Ga naar margenoot13 dat ghy oprecht zijt, ende Ga naar margenoot14 uwen uytganck, ende uwen inganck met my in ’t leger, is goet in mijne oogen, want ick en hebbe geen quaet by u gevonden van dien dach af dat ghy tot my zijt gekomen, tot desen dach toe: maer ghy en zijt niet Ga naar margenoot15 aengenaem inde oogen der Vorsten. | |
7So keert nu om, ende gaet in vrede: op dat ghy geen quaet en doet in de oogen van de Vorsten der Philistijnen. | |
8Doe seyde David tot Achis, Ga naar margenoot16 Maer wat hebbe ick gedaen? of wat hebt ghy in uwen knecht gevonden, van dien dach af, dat ick voor u aengesichte geweest ben tot desen dach toe, dat ick niet en sal gaen, ende strijden tegen de vyanden mijnes heeren des Conincks? | |
9Achis nu antwoordde, ende seyde tot David, Ick weet het, voorwaer ghy zijt Ga naar margenoot17 aengenaem in mijne oogen, als Ga naar margenoot18 een Engel Godes: maer de Overste der Philistijnen hebben geseyt, Laet hem met ons in desen strijt niet optrecken. | |
10Nu dan, maeckt u Ga naar margenoot19 morgen vroech op, met de knechten uwes heeren, die met u gekomen zijn: ende als ghylieden u morgen vroech sult op-gemaeckt hebben, ende het u-lieden licht geworden is, so gaet henen. | |
11Doe maeckte hem David vroech op, hy, ende sijne mannen, dat sy des morgens wech gingen, om weder te keeren in het lant der Philistijnen: de Philistijnen daer en tegen togen op nae Iizreël. |
|