Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdSamuel beveelt Saul de Amalekiten uyt te roeyen, vers 2, etc. Saul monstert sijn volck, ’t welck sterck is 210000, 4. Hy gebiedt de Keniten van Amalek te wijcken, 6. Saul verslaet de Amalekiten, maer hy verschoont den Coninck, ende het beste goet, 7. Dit mishaegt den Heere grootelicx, 11. Samuel bestraft Saul, ende verkondicht hem (niet tegenstaende sijne excusen ende schultbekenninge) dat hem Godt, om sijne ondackbaerheyt ende ongehoorsaemheyt, van’t Coninckrijck verstooten hadde, 14. de scheure van Sauls mantel, beduydt dat het rijcke van Saul gescheurt was, 27. Godt en kan niet liegen, 29. Samuel houwt Agag den Coninck der Amalekiten in stucken, 33. Treckt nae huys, ende draegt leet over Saul, 34. | |
1DOe seyde Samuel tot Saul, De HEERE heeft my gesonden, dat ick u ten Coninck salfde over sijn volck, over Israël: hoort dan nu de stemme der woorden des HEEREN. | |
2Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ga naar margenoota Ick Ga naar margenoot1 hebbe besocht ’t gene dat Amalek Israël gedaen heeft: hoe hy sich tegen hem gestelt heeft op den wech, doe hy uyt Egypten opquam. | |
3Gaet nu henen, ende slaet den Ama- | |
[Folio 131v]
| |
lek, ende Ga naar margenoot2 verbannet alles wat hy heeft, ende en verschoont hem niet: maer doodet van den man af tot de vrouwe toe, van de kinders tot de soogelingen, van de ossen tot de schapen, van de kemelen tot de eselen toe. | |
4Dit verkondichde Saul den volcke, ende hy teldese te Ga naar margenoot3 Telaim, twee hondert duysent voet-volcx: ende tien duysent mannen van Iuda. | |
6Ende Saul liet den Ga naar margenootb Keniten seggen, Ga naar margenoot5 Gaet wech, wijckt, treckt af uyt het midden der Amalekiten, Ga naar margenoot6 op dat ick u met hen niet wech en ruyme, Ga naar margenootc want Ga naar margenoot7 ghy hebt barmherticheyt gedaen aen alle de kinderen Israëls, doe sy uyt Egypten op quamen: Also weken de Keniten uyt het midden der Amalekiten. | |
7Doe sloech Saul de Amalekiten van Ga naar margenoot8 Havila aen tot daer ghy komt te Ga naar margenoot9 Sur, dat voor aen Egypten is. | |
8Ende hy vinck Ga naar margenoot10 Ga naar margenootd Agag den Coninck der Amalekiten levendich: maer al het volck verbande hy door de scherpte des sweerts. | |
9Doch Saul ende ’t gantsche volck Ga naar margenoot11 verschoonde Agag, ende de beste schapen, ende runderen, ende de Ga naar margenoot12 naest [beste] ende Ga naar margenoot13 de lammeren, ende al wat best was, ende sy en wildense niet verbannen: maer alle dinck dat verachtsaem, ende dat Ga naar margenoot14 verdwijnende was, dat verbanden sy. | |
10Doe geschiedde het woort des HEEREN tot Samuel, seggende: | |
11Ga naar margenoot15 Het berouwt my dat ick Saul tot Coninck gemaeckt hebbe, dewijle hy sich van achter my af gekeert heeft, ende Ga naar margenoot16 mijne woorden niet bevestigt en heeft: Ga naar margenoot17 doe Ga naar margenoot18 ontstack Samuel, ende Ga naar margenoot19 hy riep tot den HEERE den gantschen nacht. | |
12Daerna maeckte sich Samuel des morgens vroech op, Saul te gemoete: ende het wert Samuel Ga naar margenoot20 gebootschapt, seggende, Saul is te Ga naar margenoot21 Carmel gekomen, ende siet, hy heeft sich Ga naar margenoot22 eenen pilaer gestelt, daerna is hy omgetogen, ende doorgetrocken, ende nae Gilgal afgekomen. | |
13Samuel nu quam tot Saul, ende Saul seyde tot hem, Gesegent zijt ghy den HEERE, Ick hebbe des HEEREN woort Ga naar margenoot23 bevestigt. | |
14Doe seyde Samuel, Wat is dan dit voor een stemme der schapen in mijne ooren; ende een stemme der runderen die ick hoore? | |
15Saul nu seyde, Sy hebbense van de Amalekiten gebracht, want het volck heeft de Ga naar margenoot24 beste schapen ende runderen verschoont, om den HEERE uwen Godt te offeren: maer Ga naar margenoot25 het overige hebben wy verbannen. | |
16Doe seyde Samuel tot Saul, Houdt op, so sal ick u te kennen geven, wat de HEERE te nacht tot my gesproken heeft: hy dan seyde tot hem, Spreeckt. | |
17Ende Samuel seyde: Ist niet [alsoo], Ga naar margenoot26 doe ghy kleyn waert in uwe oogen, dat ghy het hooft der stammen Israëls geworden zijt? ende dat u de HEERE tot Coninck over Israël Ga naar margenoot27 gesalft heeft? | |
18Ende de HEERE heeft u Ga naar margenoot28 op den wech gesonden, ende geseyt, Gaet henen, ende verbant Ga naar margenoot29 de sondaers, de Amalekiten, ende strijdt tegen hen, tot dat ghy de selve te niete doet. | |
19Waerom doch en hebt ghy nae de stemme des HEEREN niet gehoort, Ga naar margenoot30 maer zijt tot den roof gevlogen, ende hebt gedaen dat quaet was in de oogen des HEEREN? | |
20Doe seyde Saul tot Samuel, Ick hebbe immers nae de stemme des HEEREN gehoort, ende hebbe gewandelt op den wech, op den welcken my de HEERE gesonden heeft: ende ick hebbe Agag den Coninck der Amalekiten [mede] gebracht, maer de Amalekiten heb’ ick verbannen. | |
21Ga naar margenoot31 Het volck nu heeft genomen van den roof, schapen ende runderen, Ga naar margenoot32 het voornaemste van het verbannene, om den HEERE uwen Godt op te offeren te Gilgal. | |
22Doch Samuel seyde, Heeft de HEERE lust aen brantofferen, ende slachtofferen, als aen het gehoorsamen der stemme des HEEREN? siet, Ga naar margenoote gehoorsamen is beter dan slachtoffer, op-mercken dan het vette der rammen. | |
23Want wederspannicheyt Ga naar margenoot33 is een sonde der tooverye, ende wederstreven is Ga naar margenoot34 afgoderye, ende Ga naar margenoot35 beelden-dienst: Om dat ghy des HEEREN woort verworpen hebt, so heeft hy u verworpen, dat ghy geen Koninck en sult zijn. | |
24Doe seyde Saul tot Samuel, Ick hebbe gesondicht, om dat ick des HEEREN Ga naar margenoot36 bevel ende uwe woorden overtreden hebbe: want ick het volck gevreest ende nae hare stemme gehoort hebbe. | |
25Nu dan, vergeeft my doch mijne sonde: ende keert met my wederom, dat ick den HEERE aenbidde. | |
26Doch Samuel seyde tot Saul, Ick en sal met u niet wederkeeren: om dat ghy het woort des HEEREN verworpen hebt, so heeft u de HEERE verworpen, dat ghy geen Coninck over Israël sult zijn. | |
27Als sich Samuel omkeerde om wech te gaen: so greep Ga naar margenoot37 hy een Ga naar margenoot38 slippe sijnes mantels, ende Ga naar margenoot39 sy scheurde. | |
28Doe seyde Samuel tot hem, De HEERE heeft heden het Coninckrijcke Israëls van u afgescheurt, ende heeft het uwen naesten gegeven, die beter is dan ghy. | |
29Ende oock en liegt hy, die de Ga naar margenoot40 overwinninge Israels is, niet, ende ’t en Ga naar margenoot41 berouwt hem niet: want hy en is geen mensche, dat hem [yet] berouwen soude. | |
30Hy dan seyde, Ick hebbe gesondicht, eert my doch nu Ga naar margenoot42 voor de Outste mijnes volcx, ende voor Israël: ende keert wederom met my, dat ick den HEERE uwen Godt aenbidde. | |
32Doe seyde Samuel, Brengt Agag den Coninck der Amalekiten hier tot my: Agag nu ginck tot hem Ga naar margenoot44 weeldelick: ende Agag Ga naar margenoot45 seyde, Ga naar margenoot46 Voorwaer de bitterheyt des doots is geweken. | |
33Maer Samuel seyde, Gelijck als u sweert de wijven harer kinderen berooft heeft, alsoo sal uwe moeder harer kinderen berooft werden onder de wijven: Ga naar margenoot47 Doe hieuw Samuel Agag in stucken voor het aengesichte des HEEREN te Gilgal. | |
34Daerna ginck Samuel nae Kama: | |
[Folio 132r]
| |
ende Saul ginck op nae sijn huys te Gibea Sauls. | |
35Ende Samuel Ga naar margenoot48 en sach Saul niet meer Ga naar margenoot49 tot den dach sijnes doots toe, Ga naar margenoot50 evenwel droech Samuel leet om Saul: ende het berouwde den HEERE, dat hy Saul tot Coninck over Israël gemaeckt hadde. |
|