Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdSaul verkiest 3000 krijchslieden, die by hem, ende by Ionathan zijn souden, vers 1, etc. Ionathan slaet de besettinge der Philistynen te Gibea, 3. Saul laet al het volck te samen roepen, 4. De Philistynen komen met een groote macht om tegen Israel te strijden, 5. De Israeliten verbergen haer, van vreese, in de speloncken, etc 6. Saul offert eer Samuel by hem komt, 7. daer over wort hy van Samuel bestraft, 11. ende voorseyt hem, dat sijn Coninckrijcke niet bestendich soude zijn, 13. Saul houdt hem met sijn volck te Gibea, 16. De Philistynen vallen in het lant van Israel met drie hoopen, 17. alwaer wapenen ontbreken, 19. Alleen hebben Saul ende Ionathan geweer, 22. | |
1Ga naar margenoot1 SAul was een jaer in sijne regeringe geweest, ende Ga naar margenoot2 het tweede jaer regeerde hy over Israël: | |
2Doe verkoos sich Saul Ga naar margenoot3 drye duysent [mannen] uyt Israël, ende daer warender by Saul twee duysent te Ga naar margenoot4 Michmas, ende op het geberchte Bethels, ende duysent warender by Ionathan te Ga naar margenoot5 Gibea-Benjamins: ende het overige des volcx liet hy gaen, eenen yegelicken nae sijne tente. | |
3Doch Ionathan Ga naar margenoot6 sloech de besettinge der Philistynen, die te Ga naar margenoot7 Geba was, ’t welck de Philistynen Ga naar margenoot8 hoorden: daerom blies Saul met de basuyne in ’t gantsche lant, seggende, Ga naar margenoot9 Laet het de Hebreen hooren. | |
4Doe hoorde ’t gantsche Israël seggen, Ga naar margenoot10 Saul heeft de besettinge der Philistynen geslagen, Ga naar margenoot11 ende oock is Israël stinckende geworden by de Philistynen: doe wert het volck t’ samen geroepen, achter Saul, nae Gilgal. | |
5Ende de Philistynen werden versamelt om te strijden tegen Israël, Ga naar margenoot12 dertich duysent wagens, ende ses duysent ruyteren, ende volck in menichte als het zant dat Ga naar margenoot13 aen den oever der Zee is: ende sy togen op, ende legerden haer te Ga naar margenoot14 Michmas, tegen ’t oosten van Ga naar margenoot15 Beth-Aven. | |
6Doe de mannen van Israël sagen, dat sy in noot waren (want het volck was benauwt), so verberchde sich Ga naar margenoot16 het volck in de speloncken, ende in de doorn-bosschen, ende in de steen-klippen, ende in de vestingen, ende in de putten. | |
7De Ga naar margenoot17 Hebreen nu gingen over de Iordane in het lant Gad, ende Gilead: Doe Saul noch selfs te Gilgal was, so Ga naar margenoot18 quam al het volck bevende achter hem. | |
8Ga naar margenoot19 Ende hy vertoefde seven dagen, tot den tijt dien Ga naar margenoot20 Samuel bestemt hadde: Als Samuel te Gilgal niet op en quam, so verstroyde Ga naar margenoot21 het volck van hem. | |
9Doe Ga naar margenoot22 seyde Saul, Brengt tot my herwaerts een brantoffer, ende danckofferen: ende hy Ga naar margenoot23 offerde brantoffer. | |
10Ende ’t geschiedde doe hy ge-eyndigt hadde het brantoffer te offeren, siet so quam Samuel: ende Saul ginck uyt hem te gemoete, Ga naar margenoot24 om hem te segenen. | |
11Doe seyde Samuel, Ga naar margenoot25 Wat hebt ghy gedaen? Saul nu seyde, Omdat ick sach dat sich het volck van my verstroyde, ende ghy Ga naar margenoot26 op den bestemden tijt der dagen niet en quaemt, ende de Philistynen te Michmas vergadert waren: | |
12Ga naar margenoot27 So seyde ick, Nu sullen de Philistynen tot my afkomen te Gilgal, ende ick en hebbe het aengesichte des HEEREN niet Ga naar margenoot28 eernstlick aengebeden: Ga naar margenoot29 so dwong ick my selven, ende hebbe brantoffer geoffert. | |
13Doe seyde Samuel tot Saul, Ga naar margenoot30 Ghy hebt sottelick gedaen, ghy en hebt des HEEREN uwes Godts gebodt niet gehouden, dat hy u geboden heeft, want de HEERE soude nu u Ga naar margenoot31 Rijcke over Israël bevestigt hebben tot Ga naar margenoot32 in eeuwicheyt. | |
14Maer nu en sal u Rijcke niet bestaen: Ga naar margenoot33 de HEERE heeft sich Ga naar margenoot34 eenen man gesocht nae sijn herte, ende de HEERE Ga naar margenoot35 heeft hem geboden een Voorganger te zijn over sijn volck, om dat ghy niet gehouden en hebt, dat u de HEERE geboden hadde. | |
15Doe maeckte sich Samuel op, ende hy ginck op van Gilgal, nae Gibea Benjamins: ende Saul telde het volck, dat by hem gevonden wiert, Ga naar margenoot36 ontrent ses hondert man. | |
16Ende Saul ende sijn sone Ionathan, ende ’t volck dat by hen gevonden was, bleven te Ga naar margenoot37 Geba Benjamins: maer de Philistynen waren te Michmas gelegert. | |
17Ende Ga naar margenoot38 de verdervers gingen uyt het leger der Philistynen, in drye hoopen: d’ een hoop keerde sich op den wech nae Ga naar margenoot39 Ophra, nae het lant Sual. | |
18Ende een hoop keerde sich nae den wech van Ga naar margenoot40 Beth-horon: ende een hoop keerde sich nae den wech der lantpale die nae het dal Ga naar margenoot41 Zeboim nae de woestijne aensiet. | |
19Ende daer en Ga naar margenoota wiert geen smit gevonden in den gantschen lande Israëls: want de Philistynen hadden geseyt, Ga naar margenoot42 Op dat de Hebreen geen sweert noch spiesse en maken. | |
20Daerom moeste gantsch Israël tot de Philistynen aftrecken, op dat een yegelick sijn ploech-yser, ofte sijn spade, ofte sijn byle, ofte sijn houweel scherpen liete. | |
21Maer sy hadden Ga naar margenoot43 tandige vylen tot hare houweelen, ende tot hare spaden, ende tot de drytandige Ga naar margenoot44 vorken, ende tot de bylen, ende tot het stellen Ga naar margenoot45 der prickelen. | |
[Folio 130v]
| |
22Ende ’t geschiedde ten dage des strijts, datter geen sweert, noch spiesse Ga naar margenoot46 gevonden en wert in de hant des gantschen volcx, dat by Saul ende by Ionathan was: doch by Saul ende by Ionathan sijnen sone werdense gevonden. | |
23Ende der Philistijnen Ga naar margenoot47 leger tooch nae Ga naar margenoot48 den doortocht van Michmas. |
|