Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGideon legert sich tegen de Midianiten met sijn krijchs-volck, vers 1. Het welcke hy op Godts bevel door uytroepinge ende een teecken moet verminderen tot op drie hondert man, die hy alleen behout, 2. Verspiet het leger der Midianiten, ende door het vertellen ende uytleggen eenes wonderlicken drooms gesterckt zijnde, verdeylt sijn volck in drie hoopen, die alle te gelijck met de basuynen blasen, ende de kruycken (daer in fackelen waren) in stucken slaen, 15. Waer door de Midianiten verbaest ende vluchtich worden, ja malkanderen selfs vernielen, 21. De naestgelegene Israeliten worden op ontboden, om den vluchtigen vyant te bejegenen, ende den pas over de Iordane te beletten, 23. Twee Vorsten der Midianiten, Oreb ende Seeb, worden gevangen ende gedoodt, 25. | |
1DOe stont Ierubbaal (de Ga naar margenoot1 welcke is Gideon) vroech op, ende al ’t volck, dat met hem was, ende sy legerden hen aen de fonteyne Ga naar margenoot2 van Harod: dat hy het heyrleger der Midianiten hadde tegen ’t Noorden, achter den heuvel Ga naar margenoot3 More, in het Ga naar margenoot4 dal. | |
2Ende de HEERE seyde tot Gideon; Des volcx is te veel, dat met u is, dan dat ick de Midianiten in hare hant soude geven: op dat sich Israël niet tegen my beroeme, seggende; Mijne Ga naar margenoot5 hant heeft my verlost. | |
3Nu dan, Ga naar margenoot6 roept nu uyt voor de ooren des volcx, seggende; Ga naar margenoota Ga naar margenoot7 Wie bloode ende Ga naar margenoot8 vertzaegt is, die keere weder, ende Ga naar margenoot9 spoede sich Ga naar margenoot10 nae het geberchte Gileads: doe keerden uyt den volcke weder twee ende twintich duysent, datter tien duysent overbleven. | |
4Ende de HEERE seyde tot Gideon; Noch is des volcx te veel, doetse afgaen nae ’t water, ende ick salse u aldaer Ga naar margenoot11 beproeven: ende het sal geschieden, van welcken ick tot u seggen sal; Dese sal met u trecken, die sal met u trecken: maer al de gene, van welcken ick seggen sal; Dese sal niet met u trecken, die en sal niet trecken. | |
5Ende hy deed het volck afgaen nae’t water: doe seyde de HEERE tot Gideon; Al wie met sijne tonge Ga naar margenoot12 uyt het water sal lecken, gelijck als een hont soude lecken, dien sult ghy alleen stellen; desgelijcx allen, die op sijne knyen sal bucken om te drincken. | |
6Doe was het getal der gener, die met hare hant tot haren mont geleckt hadden, drie hondert man: maer alle overige | |
[Folio 114r]
| |
des volcx hadden op hare knyen gebuckt om water te drincken. | |
7Ende de HEERE seyde tot Gideon; Door dese drie hondert mannen, die geleckt hebben, sal ick ulieden verlossen, ende de Midianiten in uwe hant geven: daerom laet Ga naar margenoot13 al dat volck wechgaen, een yeder nae sijne plaetse. | |
8Ga naar margenoot14 Ende het volck namen de teer-kost in hare hant, ende hare basuynen; ende Ga naar margenoot15 hy liet alle Ga naar margenoot16 die mannen van Israël gaen, eenen yegelicken nae sijne tente, maer die drie hondert man behielt hy: ende hy hadde het heyrleger der Midianiten Ga naar margenoot17 beneden in het dal. | |
9Ende het geschiedde in deselve nacht, dat de HEERE tot hem seyde; Staet op, gaet henen af in ’t Ga naar margenoot18 leger: want ick hebbe ’t in uwe hant gegeven. | |
10Vreest ghy dannoch Ga naar margenoot19 af te gaen, so gaet af, ghy, ende Pura uwe jonge, nae het leger. | |
11Ende ghy sult hooren wat sy sullen spreken, ende daerna sullen uwe Ga naar margenoot20 handen gesterckt worden, dat ghy aftrecken sult in het leger: Doe ginck hy af, met Pura sijnen jongen, tot het uyterste der Ga naar margenoot21 schiltwachten, die in den leger waren. | |
12Ga naar margenootb Ende de Midianiten, ende Amalekiten, ende alle de kinderen van Oosten, Ga naar margenoot22 lagen in den dale, gelijck Ga naar margenoot23 sprinckhanen in menichte: ende hare kemelen waren Ga naar margenoot24 ontellick, gelijck het zant, dat aen den Ga naar margenoot25 oever der zee is, in menichte. | |
13Doe nu Gideon aenquam, siet so wasser een man, die sijnen metgeselle eenen droom vertelde, ende seyde; Siet ick hebbe eenen droom gedroomt, ende siet, een Ga naar margenoot26 gerooft gersten broot wentelde sich in’t leger der Midianiten, ende het quam tot aen de tente, ende sloechse, datse viel, ende keerdese om Ga naar margenoot27 ’t onderste boven, dat de tente daer lach. | |
14Ende sijn metgeselle antwoordde, ende seyde; Dit en is niet anders, als het sweert Gideons, des soons van Ioas, des Israëlitischen mans: Godt heeft de Midianiten ende dit gantsche leger in sijne hant gegeven. | |
15Ende het geschiedde, als Gideon de vertellinge deses drooms, ende sijne Ga naar margenoot28 uytlegginge hoorde, so Ga naar margenoot29 aenbadt hy: ende hy keerde weder tot het leger Israëls, ende seyde; Maeckt u op, want de HEERE heeft het leger der Midianiten in ulieder hant gegeven. | |
16Ende hy deylde de drie hondert man in drie Ga naar margenoot30 hoopen: ende hy gaf Ga naar margenoot31 eenen yegelijcken eene basuyne in sijne hant, ende ledige kruycken, ende fackelen in’t midden der kruycken. | |
17Ende hy seyde tot hen; Siet Ga naar margenoot32 nae my, ende doet Ga naar margenoot33 alsoo: ende siet, als ick sal komen aen ’t uyterste des legers, so sal ’t geschiedden, gelijck als ick sal doen, alsoo sult ghy doen. | |
18Als ick met de basuyne sal blasen, ick ende alle, die met my zijn; dan sult ghylieden oock met de basuyne blasen, rontom het gantsche leger, ende ghy sult seggen; Ga naar margenoot34 Voor den HEERE, ende voor Gideon. | |
19Also quam Gideon, ende hondert mannen, die met hem waren, in het uyterste des legers, in ’t begin van de Ga naar margenoot35 middelste nachtwaecke, Ga naar margenoot36 als sy maer even de wachters gestelt hadden; ende sy bliesen met de basuynen, oock Ga naar margenoot37 sloegen sy de kruycken, die in hare hant waren, in stucken. | |
20Also bliesen de drie hoopen met de basuynen, ende braken de kruycken; ende sy hielden met hare slinckerhant de fackelen, ende met hare rechterhant de basuynen om te blasen: ende sy riepen; Het sweert des HEEREN, ende Gideons. | |
21Ende sy stonden een yegelick in sijne plaetse, rontom het leger: doe verliep het gantsche leger, ende sy schreeuwden ende vloden. | |
22Als de drie hondert met de basuynen bliesen, Ga naar margenootc so Ga naar margenoot38 settede de HEERE het sweert Ga naar margenoot39 des eenen tegen den anderen, ende [dat] in ’t gantsche leger: ende het leger vluchtede tot Ga naar margenoot40 Beth-Sitta toe nae Tseredath, tot aen de Ga naar margenoot41 grenze van Abel-Mehola, boven Tabbath. | |
23Doe werden de mannen van Israël by een geroepen, uyt Naphtali, ende uyt Aser, ende uyt gantsch Manasse: ende sy jaechden de Midianiten achterna. | |
24Oock sondt Gideon boden in’t gantsche Ga naar margenoot42 geberchte van Ephraim, seggende; Komt af den Midianiten te gemoete, ende beneemt haerlieden de wateren, tot aen Ga naar margenoot43 Beth-Bara, te weten, de Iordane: also wert alle man van Ephraim by een geroepen, ende sy benamen [hen] de wateren tot aen Beth-Bara, Ga naar margenoot44 ende de Iordane. | |
25Ga naar margenootd Ende sy vingen twee Vorsten der Midianiten, Oreb ende Zeeb, ende doodden Oreb op den rotzsteen Ga naar margenoot45 Oreb, ende Zeeb doodden sy Ga naar margenoot46 in de pers-kuype Zeeb, ende vervolchden de Midianiten: ende sy brachten de hoofden van Oreb ende Zeeb tot Gideon, Ga naar margenoot47 over de Iordane. |
|