Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdGodt plaecht Israel om harer sonden wille door den Coninck Iabin, wiens velt-Overste was Sisera, versen 1, 2, etc. daer na verweckt Godt de Prophetisse Debora, die Barak van sijnen ’t wegen belast op te trecken tegen Sisera, met belofte van overwinninge, ende sy treckt met hem op, 4, etc. Het heyr-leger van Sisera wort schricklick verslagen, 15. Iaël verbergt den vluchtenden Sisera, ende brengt hem om in hare tente, 17. De Coninck Iabin wort uytgeroeyt, 24. | |
1MAer de kinderen Israëls voeren voort te doen dat quaet was in de oogen des HEEREN: als Ehud gestorven was. | |
2So Ga naar margenoot1 verkochtse de HEERE in de hant van Ga naar margenoot2 Iabin, Koninck der Ga naar margenoot3 Canaaniten, die tot Ga naar margenoot4 Hazor regeerde: ende sijn krijchs-Overste was Ga naar margenoota Sisera: Ga naar margenoot5 die selve nu woonde tot Ga naar margenoot6 Haroseth der Heydenen. | |
3Doe riepen de kinderen Israëls tot den HEERE: want hy hadde negen hondert ysere wagenen, ende hy hadde de kinderen Israëls met gewelt onderdruckt, twintich jaer. | |
[Folio 112r]
| |
Prophetisse was, de huysvrouwe van Ga naar margenoot8 Lappidoth, dese richtede te dier tijt Israël. | |
5Ende sy woonde onder den Ga naar margenoot9 Palmboom van Debora, tusschen Rama ende tusschen Beth-El, op het geberchte Ephraims, ende de kinderen Israëls gingen op tot haer, Ga naar margenoot10 ten gerichte. | |
6Ende sy sondt henen, ende riep Ga naar margenootb Barak, den sone Abinoams, van Ga naar margenoot11 Kedes Naphtali: ende sy seyde tot hem: Ga naar margenoot12 Heeft de HEERE de Godt Israëls, niet geboden: Gaet henen ende Ga naar margenoot13 treckt op den berch Ga naar margenoot14 Thabor, ende neemt met u tien duysent man, van de kinderen Naphtali, ende van de kinderen Zebulons? | |
7Ende ick sal aen de beke Ga naar margenootc Kison tot u Ga naar margenoot15 trecken den Sisera, Iabins krijgchs-Overste, met sijne wagenen, ende sijne menichte: ende ick sal hem in uwe hant geven? | |
8Doe seyde Barak tot haer; In dien ghy met my trecken sult, so sal ick henen trecken: maer indien ghy niet met my sult trecken, so en sal ick niet trecken. | |
9Ende sy seyde: Ick Ga naar margenoot16 sal sekerlick met u trecken, behalven dat de eere uwe niet sal zijn, Ga naar margenoot17 op desen wech, dien ghy wandelt: want de HEERE sal Sisera Ga naar margenoot18 verkoopen in de hant eener Ga naar margenoot19 vrouwe: also maeckte Debora haer op, ende tooch met Barak nae Kedes. | |
10Doe riep Barak Zebulon ende Naphtali by een tot Kedes, Ga naar margenoot20 ende hy tooch op, op sijne voeten, [met] tien duysent man: oock tooch Debora met hem op. | |
11Ga naar margenoot21 Heber nu, de Ga naar margenoot22 Keniter, hadde sich afgesondert van Ga naar margenoot23 Kain, uyt de kinderen Ga naar margenootd van Ga naar margenoot24 Hobab, Moses schoonvader: ende hy hadde sijne tenten opgeslagen tot aen de eycke in Zaanajm, die by Kedes is. | |
12Doe bootschapten sy Sisera, dat Barak, Abinoams sone, op den berch Thabor getogen was. | |
13So Ga naar margenoot25 riep Sisera alle sijne wagenen by een, negen hondert ysere wagenen, ende al ’t volck, dat met hem was, van Haroseth der heydenen tot de beke Kison. | |
14Debora dan seyde tot Barak; Maeckt u op, want dit is de dach, in welcken de HEERE Sisera in uwe hant gegeven heeft; Ga naar margenoot26 is de HEERE niet Ga naar margenoot27 voor u aengesichte henen uytgetogen? So trock Barak van den berch Thabor af, ende tien duysent man achter hem. | |
15Ga naar margenoote Ende de HEERE Ga naar margenoot28 versloech Sisera, met alle sijne wagenen, ende het gantsche heyrleger, door de Ga naar margenoot29 scherpte des sweerts, voor Baraks aengesichte: dat Sisera van den wagen af klom, ende vluchtede op sijne voeten. | |
16Ende Barak jaegdese na, achter de wagenen ende achter het heyrleger, tot aen Haroseth der Heydenen: ende het gantsche heyrleger van Sisera viel door de scherpte des sweerts, datter niet over en bleef Ga naar margenoot30 tot eenen toe. | |
17Maer Sisera vluchtede op sijne voeten nae de tente van Iaël, de huysvrouwe van Heber, den Keniter: Want daer was vrede tusschen Iabin, den Koninck van Hazor, ende tusschen het huys Hebers, des Keniters. | |
18Iaël nu ginck uyt, Sisera te gemoete, ende seyde tot hem: wijckt in, mijn heer, wijckt in tot my, en vreest niet: ende hy weeck tot haer in de tente, ende sy bedeckte hem met eenen Ga naar margenoot31 deken. | |
19Ga naar margenootf Daerna seyde hy tot haer; Geeft my doch een weynich waters te drincken, want my dorstet: doe opende sy eene melck-vlessche, ende gaf hem te drincken, ende deckte hem toe. | |
20Oock seyde hy tot haer; Staet in de deure der tente: ende het zy, so yemant sal comen, ende u vragen, ende seggen; Is hier yemant? dat ghy segget: Ga naar margenoot32 Niemant. | |
21Ga naar margenoot33 Daerna nam Iaël Hebers huysvrouwe, eenen nagel Ga naar margenoot34 der tente, ende greep eenen hamer in hare hant, ende ginck stillekens tot hem in, ende dreef den nagel in den slaep sijns hoofts, dat hy in der aerde Ga naar margenoot35 vast wert: hy nu was met eenen diepen slaep bevangen, ende vermoeyt, ende sterf. | |
22Ende siet, Barak vervolchde Sisera, ende Iaël ginck uyt hem te gemoete, ende seyde tot hem; Komt, ende ick sal u den man wijsen, dien ghy soeckt, so quam hy tot haer in, ende siet, Sisera lach doot, ende de nagel was in den slaep sijns hoofts. | |
23Also heeft Godt te dien dage Iabin, den Koninck van Canaan, t’ ondergebracht, voor het aengesichte der kinderen Israëls. | |
24Ende de hant der kinderen Israëls Ga naar margenoot36 ginck steets voort, ende wert hart over Iabin, den Koninck van Canaan, tot dat sy Iabin, den Koninck van Canaan, hadden uytgeroeyt. |
|