Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdAlsmen het lant aen dese zyde der Iordane soude uyt-deylen, vers 1, etc. So gaf Caleb voor, dat hem het lant Hebrons belooft was door Mose, 6. Doe hy was weder-gekomen van het bespieden des lants, den volcke goeden moet gevende, 7. Iosua geeft Caleb het lant ’t welcke hy begeerde, 13. | |
1DIt Ga naar margenoot1 is nu ’tgene dat de kinderen Israëls ge-erft hebben in ’t lant Canaan: Ga naar margenoota ’t welck de Priester Eleazar, ende Iosua de sone Nun, ende Ga naar margenoot2 de hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls, haer hebben doen erven; | |
2Door het lot harer erffenisse: gelijck als de HEERE door den Ga naar margenoot3 dienst Mose geboden hadde, Ga naar margenootb aengaende de negen stammen ende den Ga naar margenoot4 halven stamme: | |
3Want den tween stammen, ende den halven stamme hadde Mose een erfdeel gegeven op gene zijde der Iordane: maer den Leviten en hadde hy geen erfdeel Ga naar margenoot5 onder hen gegeven. | |
4Want de kinderen Iosephs Ga naar margenoot6 waren twee stammen: Manasse ende Ephraim: ende den Leviten en gaven sy geen deel in den lande, maer steden om te bewonen, ende Ga naar margenoot7 der selver voorsteden voor haer vee ende voor hare besittinge. | |
5Gelijck als de HEERE Mose geboden hadde, alsoo deden de kinderen Israëls, ende Ga naar margenoot8 sy deylden het lant. | |
6Ga naar margenoot9 Doe naederden de kinderen Iuda tot Iosua te Ga naar margenoot10 Gilgal, ende Caleb de sone Iephunne, de Kenesiter, seyde tot hem: Ghy weet Ga naar margenootc het woort dat de HEERE tot Mose Ga naar margenoot11 den man Godts gesproken heeft te Kades Barnea, ter oorsake van my, ende ter oorsake van u. | |
7Ick was Ga naar margenoot12 veertich jaer out, doe Mose de knecht des HEEREN my uytgesonden heeft van Kades Barnea, om het lant te verspieden: ende ick hem antwoorde bracht, Ga naar margenoot13 gelijck alst in mijn herte was. | |
8Maer Ga naar margenoot14 mijne broederen die met my opgegaen waren, Ga naar margenoot15 deden het herte des volcx smelten: Ga naar margenootd doch Ga naar margenoot16 ick volherdde den HEERE mijnen Godt na te volgen. | |
9Ga naar margenoot17 Doe swoer Mose te dien selven dage, seggende: Ga naar margenoot18 Indien niet het lant daer uwen voet op getreden heeft, u, ende uwen kinderen ten erfdeele sal zijn in eeuwicheyt! Dewijle ghy volhert hebt den HEERE mijnen Godt na te volgen. | |
10Ende Ga naar margenoot19 nu, siet, de HEERE heeft my in ’t leven behouden, gelijck als hy gesproken heeft: ’t zijn nu vijf ende veertich jaer sedert dat de HEERE dit woort tot Mose gesproken heeft, doe Israël inde woestijne wandelde: ende nu, siet ick ben heden Ga naar margenoot20 vijf en tachtentich jaer out. | |
11Ick ben noch heden soo sterck, gelijck als ick was ten dage, doe Mose my uytsondt: gelijck mijn kracht doe was, alsoo is nu mijne kracht, tot de oorloge, ende Ga naar margenoot21 om Ga naar margenoote uyt te gaen, ende om in te gaen. | |
12Ende nu, geeft my Ga naar margenoot22 dit geberchte, daer van de HEERE te dien dage gesproken heeft: want Ga naar margenoot23 ghy hebt het te dien selven dage gehoort, dat de Enakim aldaer waren, ende datter groote vaste steden waren, of de HEERE met my ware, dat ickse verdreve, gelijck als de HEERE gesproken heeft. | |
13Doe Ga naar margenoot24 segende hem Iosua, ende hy gaf Caleb den sone Iephunne Hebron ten erfdeele. | |
14Daerom wert Ga naar margenoot25 Hebron, Caleb den sone Iephunne den Kenesiter, ten erfdeele tot op desen dach: om dat hy volherdt hadde den HEERE den Godt Israëls na te volgen. | |
15De name nu van Ga naar margenoot26 Hebron was eertijts Kiriath-Arba, Ga naar margenoot27 die Ga naar margenoot28 een groot mensche geweest is onder de Enakim: ende Ga naar margenoot29 het lant rustede van den krijch. |
|