Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdAls alle de Koningen van Canaan hoorden wat Iosua al uytrichtte, hielden sy t’samen raet, ende besloten eenpaerlick tegen Israël te krygen, vers 1, etc. De Gibeoniten hen gelatende van uyt verre landen te lomen, blyven bij het leven door seker bedriechlick verbont, ’t welck sy met de Israëliten op-richten, 3. hare listicheyt breeckt uyt na drie dagen, 16. het verdrach blijft evenwel vaste, om des eedts wille, 18. maer, tot straffe van haer bedroch, worden sy dienstknechten der Israëliten gemaeckt, 21. | |
1ENde het geschiedde, doe [dit] hoorden alle de Koningen, Ga naar margenoot1 die aen dese zijde der Iordane waren, op ’t geberchte, ende in de leechte, ende aen alle Ga naar margenoot2 havenen der Ga naar margenoot3 grooter Zee, tegen over Libanon: De Hethiten, ende de Amoriten, de Canaaniten, de Phereziten, de Heviten ende de Iebusiten Ga naar margenoot4. | |
2So vergaderden sy hen t’samen om tegen Iosua, ende tegen Israël te krijgen, Ga naar margenoot5 eenmoedichlick. | |
3Als de inwoonders te Ga naar margenoot6 Gibeon hoorden wat Iosua met Iericho ende met Ai gedaen hadde: | |
4So handelden sy oock Ga naar margenoot7 archlistelick, ende gingen henen, ende veynsden sich gesanten te zijn, ende sy namen oude sacken op hare esels, ende oude ende gescheurde, ende Ga naar margenoot8 t’samen-gebondene lederen wijn-sacken. | |
5Oock oude ende Ga naar margenoot9 bevleckte schoenen aen hare voeten, ende sy hadden oude kleederen aen: ende Ga naar margenoot10 al het broot dat sy op hare reyse hadden, was drooch [ende] Ga naar margenoot11 beschimmelt. | |
6Ende sy gingen tot Iosua in ’t leger te Ga naar margenoot12 Gilgal: ende sy seyden tot hem, Ga naar margenoot13 ende tot de mannen Israëls, Wy zijn gekomen uit verren lande; so maeckt nu een verbont met ons. | |
7Doe seyden de mannen Israëls tot de Ga naar margenoot14 Heviten, Misschien woont ghylieden Ga naar margenoot15 in ’t midden van ons, Ga naar margenoot16 hoe sullen wy dan een verbont met u maken? | |
8Sy dan seyden tot Iosua, Ga naar margenoot17 Wy zijn uwe knechten: doe seyde Iosua tot hen, Wie zijt ghylieden, ende van waer komt ghy? | |
9Sy nu seyden tot hem, Ga naar margenoot18 Uwe knechten zijn uyt seer verren lande gekomen, Ga naar margenoot19 om den name des HEEREN uwes Godts: want wy hebben sijn geruchte gehoort, ende alles wat hy in Egypten gedaen heeft. | |
10Ende Ga naar margenoota alles wat hy gedaen heeft den tween Coningen der Amoriten, die aen gene zijde der Iordane waren, Sihon den Coninck van Hesbon, ende Og den Coninck van Basan, die te Astaroth [woonde]. | |
11Daerom spraken tot ons onse Outste, ende alle de inwoonders onses lants, seggende: Neemt reys-kost met u in uwe handen op de reyse, ende gaet haer te gemoete: ende segt tot haer, Wy zijn ulieder knechten; So maeckt nu een verbont met ons. | |
12Dit ons broot hebben wy warm tot onsen teer-kost uyt onse huysen genomen, ten dage doe wy uyttogen om tot ulieden te reysen: maer siet, nu is ’t drooch, ende ’t is Ga naar margenoot20 beschimmelt. | |
13Ende dese ledere wijnsacken die wy gevult hebben, waren nieuwe, maer siet, sy zijn gescheurt: ende dese onse kleederen, ende onse schoenen zijn out geworden van wegen dese seer lange reyse. | |
14Doe namen Ga naar margenoot21 de mannen van haren reys-kost: ende sy en Ga naar margenoot22 vraechden ’t Ga naar margenoot23 den mont des HEEREN niet. | |
15Ende Iosua maeckte vrede met hen, ende hy maeckte een verbont met hen, dat hyse by het leven behouden soude: ende de Overste der vergaderinge Ga naar margenoot24 swoeren haer. | |
16Ende ’t geschiedde ten eynde van drye dagen, na dat sy ’t verbont met haer gemaeckt hadden, so hoorden sy, dat sy hare nae-bueren waren, ende dat sy in ’t midden van haer waren woonende. | |
[Folio 103r]
| |
17Want doe de kinderen Israëls voort-togen, so quamen sy ten derden dage aen hare steden: hare steden nu waren Gibeon, ende Ga naar margenoot25 Chephira, ende Ga naar margenoot26 Beëroth, ende Kiriath-Iearim. | |
18Ende de kinderen Israëls en sloegense niet, om dat de Overste der vergaderinge haer gesworen hadden by den HEERE den Godt Israëls: Ga naar margenoot27 daerom murmureerde de gantsche vergaderinge tegen de Overste. | |
19Doe seyden alle de Overste tot de gantsche vergaderinge, Wy hebben haer gesworen by den HEERE den Godt Israëls; daerom en kunnen wy haer niet Ga naar margenoot28 aentasten. | |
20Ga naar margenoot29 Dit sullen wy hen doen, dat wijse by ’t leven behouden: Ga naar margenoot30 op dat geenen grooten toorn over ons en zy, om Ga naar margenoot31 des eedts wille, dien wy hen gesworen hebben. | |
21Voorder seyden de Overste tot Ga naar margenoot32 haer, Laetse leven, ende laetse hout-houwers, ende Ga naar margenoot33 water-putters zijn der gantscher vergaderinge, Ga naar margenoot34 gelijck de Overste Ga naar margenoot35 tot haer geseyt hebben. | |
22Ende Iosua riepse, ende sprack tot haer, seggende: Waerom hebt ghylieden ons bedrogen, seggende, Wy zijn seer verre van ulieden geseten, daer ghy in ’t midden van ons zijt woonende? | |
23Nu dan, Ga naar margenoot36 vervloeckt zijt ghylieden, ende onder ulieden en sullen niet Ga naar margenoot37 afgesneden worden knechten, nochte hout-houwers, noch water-putters ten Ga naar margenoot38 huyse mijnes Godts. | |
24Sy dan antwoorden Iosua, ende seyden, Dewijle het uwen knechten Ga naar margenoot39 sekerlick was te kennen gegeven, dat de HEERE uwe Godt sijnen knecht Mose geboden heeft, dat hy u lieden al dit lant geven, ende Ga naar margenootb alle de inwoonders des lants voor ulieder aengesichte verdelgen soude: so vreesden wy Ga naar margenoot40 onses levens seer voor ulieder aengesichten, daerom hebben wy dese sake gedaen. | |
25Ende nu, siet wy zijn Ga naar margenoot41 in uwe hant: doet gelijck het goet, ende gelijck het recht is in uwe oogen ons te doen. | |
26So dede hy haer alsoo, ende hy verlostese van de hant der kinderen Israëls, dat syse niet doot en sloegen. | |
27Also Ga naar margenoot42 gafse Iosua over ten selven dage tot hout-houwers, ende water-putters der vergaderinge, ende dat tot den Altare des HEEREN, tot desen dach toe, aen de plaetse die hy verkiesen soude. |
|