Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdHoedanich de vonnissen der Richteren moeten zijn tusschen partyen, vers 1, etc. Hoe verre sy moeten doen slaen den genen, die slagen verdient heeft, 2. een dorsschende osse, 4. Vande plicht des naesten broeders, ofte bloet-vrients, aende weduwe des verstorvenen broeders, die geene manlicke erven heeft nagelaten, 5. straffe eener onbeschaemder vrouwe, 11. Recht gewicht ende mate, 13. Gebodt vande uytroeyinge der Amalekiten, 17. | |
1WAnneerder tusschen lieden twist sal zijn, Ga naar margenoot1 ende sy tot het gerichte sullen toetreden, dat Ga naar margenoot2 syse richten, so sullen Ga naar margenoot3 sy den Ga naar margenoot4 rechtveerdigen rechveerdich spreken, ende den onrechtveerdigen verdoemen. | |
2Ende ’t sal geschieden, indien de onrechtveerdige Ga naar margenoot5 slagen verdient heeft; dat de Richter hem sal doen nedervallen, ende hem doen slaen Ga naar margenoot6 in sijn tegenwoordicheyt, Ga naar margenoot7 nae dat het voor sijne onrechtveerdicheyt genoech sal zijn, Ga naar margenoot8 in getale. | |
3Met Ga naar margenoota veertich [slagen] sal hy hem Ga naar margenoot9 doen slaen; Ga naar margenoot10 hy en salder niet toedoen: op dat niet misschien, so hy voortvoere hem daer boven met meer slagen te doen slaen, Ga naar margenoot11 uwe broeder dan voor uwe oogen Ga naar margenoot12 verachtlick gehouden worde. | |
4Ga naar margenoot13 Eenen osse en sult ghy Ga naar margenootb niet muylbanden, als hy Ga naar margenoot14 dorscht. | |
5Wanneer broeders te samen woonen, ende Ga naar margenoot15 een van hen sterft, ende geenen sone heeft, so en sal het wijf des verstorvenen Ga naar margenoot16 aen geenen vreemden manne daer buyten geworden: Ga naar margenootc haers mans broeder sal tot haer ingaen, ende Ga naar margenoot17 nemense sich ter vrouwe, ende doen haer den plicht van eens mans broeder. | |
6Ende ’t sal geschieden, dat de eerstgeboren, dien sy sal baren, Ga naar margenoot18 sal staen inden name sijns broeders, des verstorvenen; | |
[Folio 93v]
| |
Ga naar margenoot19 op dat sijn naem niet uytgedelcht en worde uyt Israël. | |
7Maer indien desen man sijns broeders vrouwe niet bevallen en sal te nemen; so sal sijns broeders vrouwe opgaen nae de Ga naar margenoot20 poorte tot de Outsten, ende seggen; Ga naar margenootd Mijn mans broeder weygert sijnen broeder eenen name te verwecken in Israël, hy en wil my den plicht van eens mans broeder niet doen. | |
8Dan sullen hem de Outsten sijner stadt roepen, ende tot hem spreken: Ga naar margenoot21 blijft hy dan daer by staen ende seyt; ’t en bevalt my niet haer te nemen: | |
9So sal sijns broeders vrouwe voor de oogen der Outsten tot hem toetreden, ende sijne Ga naar margenoot22 schoe van sijnen voet uyttrecken ende Ga naar margenoot23 spouwen in sijn aengesicht: ende sal betuygen ende seggen; Alsoo sal dien man gedaen worden, die sijns broeders Ga naar margenoot24 huys niet en sal bouwen. | |
10Ende Ga naar margenoot25 sijn naem sal in Israël genoemt worden: Het huys des genen, dien de schoe uytgetogen is. | |
11Wanneer mannen Ga naar margenoot26 d’een met den anderen Ga naar margenoot27 twisten, en het wijf des eenen toetreedt, om haren man uyt de hant des genen, die hem slaet, te redden, ende hare hant uyt streckt, ende Ga naar margenoot28 sijne schamelheyt aengrijpt: | |
13Ghy en sult geen Ga naar margenoot30 tweederleye weeg-steenen in uwen sack hebben, eenen grooten ende eenen kleynen. | |
14Ghy en sult in uwen huyse geen tweederley Ga naar margenoot31 Epha hebben, een groot ende een kleyn. | |
15Ghy sult eenen volkomenen ende Ga naar margenoot32 gerechten weeg-steen hebben; ghy sult een volkomen ende gerecht Epha hebben: op dat uwe dagen verlengt worden in ’t lant, dat u de HEERE uwe Godt geven sal. | |
16Want al wie sulcx doet, Ga naar margenoot33 is den HEERE uwen Godt Ga naar margenoote een grouwel: [ja] al wie onrecht doet. | |
17Gedenckt wat u Ga naar margenootf Ga naar margenoot34 Amalek gedaen heeft, op den wech, als ghy uyt Egypten uyttoocht: | |
18Hoe hy u op den wech ontmoette, ende sloech onder u inden steert alle de swacke, achter u, als ghy moede en mat waert: ende hy en vreesde Godt niet. | |
19’T sal dan geschieden, als u de HEERE uwe Godt ruste sal gegeven hebben van alle uwe vyanden rontomme, in ’t lant, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geven sal, om ’t selve erflick te besitten, dat ghy de gedachtenisse van Amalek sult van onder den Hemel uytdelgen: en vergeet het niet. |
|