Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdVande vrouwe, die van haren man met eenen scheyt-brief verlaten is, vers 1, etc. vryheyt des nieuw-getrouwden, 5. panden, 6. menschen-dieven, 7. melaetscheyt, 8. weder van panden, 10. Van dach-loon, 14. niemant te straffen om eens anderen misdaet, 16. Van recht ende liefde aen weduwen, weesen, ende vreemdelingen te bewijsen, 17. | |
1WAnneer een man eene vrouwe sal genomen, ende die getrouwt hebben; so sal’t geschieden, indiense geene genade sal vinden in sijne oogen, om dat hy Ga naar margenoot1 yets schandelicx aen haer gevonden heeft, Ga naar margenoot2 dat hy haer eenen Ga naar margenoota Ga naar margenoot3 scheytbrief sal schrijven, ende in hare hant geven, ende latense gaen uyt sijnen huyse. | |
2So sy dan, uyt sijnen huyse uytgegaen zijnde, sal henen gaen ende eenen anderen man [ter vrouwe] worden, | |
3Ende dese laetste man haer gehaett, ende haer eenen scheyt-brief geschreven, | |
[Folio 93r]
| |
ende in hare hant gegeven, ende haer uyt sijnen huyse sal hebben laten gaen: ofte, als dese laetste man, diese voor sich tot eene vrouwe genomen heeft, sal gestorven zijn: | |
4So en sal haer eerste man, die haer heeft laten gaen, haer niet mogen Ga naar margenoot4 wedernemen, dat sy hem ter vrouwe zy, Ga naar margenoot5 na dat sy is verontreynicht geworden; want dat is een grouwel voor het aengesichte des HEEREN: also sult ghy Ga naar margenoot6 het lant niet doen sondigen, dat u de HEERE uwe Godt ten erve geeft. | |
5Wanneer een man een nieuwe Ga naar margenootb vrouwe sal genomen hebben, die sal Ga naar margenoot7 in ’t heyr niet uyttrecken, ende Ga naar margenoot8 men sal hem geenen last opleggen: een jaer lanck sal hy Ga naar margenoot9 vry zijn in sijnen huyse, ende sijn wijf, dat hy genomen heeft, verheugen. | |
6Men sal beyde Ga naar margenoot10 molensteenen, immers den Ga naar margenoot11 bovensten-molensteen niet te pande nemen: want Ga naar margenoot12 hy neemt Ga naar margenoot13 de ziele te pande. | |
7Wanneer yemant gevonden sal worden, die Ga naar margenoot14 eene ziele Ga naar margenootc steelt uyt sijne broederen, uyt de kinderen Israëls, ende drijft gewin met hem, ende verkoopt hem: so sal dese dief sterven, ende ghy sult het boose uyt het midden van u wech doen. | |
8Wacht u in de plage der melaetscheyt, dat ghy Ga naar margenoot15 neerstichlick waernemet, ende doet nae alles, dat de Levitische Priesteren u lieden sullen leeren; gelijck als Ga naar margenootd ick hen geboden hebbe, sult ghy waernemen te doen. | |
9Gedenckt wat de HEERE uwe Godt gedaen heeft aen Ga naar margenoote Mirjam: op den wech, als ghy uyt Egypten waert uytgetogen. | |
10Wanneer ghy aen uwen naesten Ga naar margenoot16 yets sult geleent hebben; so en sult ghy tot sijn huys niet ingaen, om sijn pant te pande te nemen. | |
11Buyten sult ghy staen: ende de man, dien ghy geleent hebt, sal het pant nae buyten tot u uytbrengen. | |
13Ghy sult hem dat pant Ga naar margenoot18 sekerlick Ga naar margenootf wedergeven, als de Sonne ondergaet, dat hy in sijn kleet nederligge, ende u Ga naar margenoot19 segene: ende Ga naar margenoot20 ’t sal u gerechticheyt zijn, voor het aengesichte des HEEREN uwes Godts. | |
14Ghy sult den armen ende nootdurftigen dachlooner niet Ga naar margenootg Ga naar margenoot21 verdrucken; die uyt uwe broederen is, oft uyt uwe vreemdelingen, die in u lant ende in uwe Ga naar margenoot22 poorten zijn. | |
15Ga naar margenoot23 Op sijnen dach sult ghy sijn loon geven, ende de Sonne en sal daer over Ga naar margenoot24 niet ondergaen; want hy is arm, ende Ga naar margenoot25 sijne ziele verlangt daernae: dat hy tegens u niet en roepe tot den HEERE, ende Ga naar margenoot26 sonde in u zy. | |
16Ga naar margenoot27 De vaders sullen niet gedoodt worden Ga naar margenooth voor de kinderen, ende de kinders sullen niet gedoodt worden voor de vaderen: een yeder sal om sijne sonde gedoodt worden. | |
17Ghy sult het recht des Ga naar margenooti vreemdelincks, [noch] Ga naar margenoot28 des weesen niet buygen: ende ghy en sult het kleet der weduwe niet te pande nemen. | |
18Maer ghy sult gedencken, dat ghy een knecht in Egypten geweest zijt, ende de HEERE uwe Godt heeft u van daer verlost: daerom gebiede ick u dese sake te doen. | |
19Wanneer ghy uwen oogst op uwen acker Ga naar margenootk afgeoogst, ende eene garve op den acker vergeten sult hebben, so sult ghy niet weder keeren, om die op te nemen; voor den vreemdelinck, voor den weese, ende voor de weduwe salse zijn: op dat u de HEERE uwe Godt segene in al ’t werck uwer handen. | |
20Wanneer ghy uwen olijfboom sult geschuddet hebben, so en sult ghy de tacken Ga naar margenoot29 achter u niet naeuwe doorsoecken: voor den vreemdelinck, voor den weese, ende voor de weduwe sal ’t zijn. | |
21Wanneer ghy uwen wijngaert sult afgelesen hebben, so en sult ghy de druyven achter u niet nalesen: voor den vreemdelinck, voor den weese, ende voor de weduwe sal ’t zijn. | |
22Ende ghy sult gedencken, dat ghy een knecht in Egyptenlant geweest zijt: daerom gebiede ick u dese sake te doen. |
|