Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdBileam sijn huychelye verlatende, propheteert den voorspoet Israëls, vers 1, etc. Balac verlaet hem met toorn, 10. maer eerst propheteert Bileam van de Sterre, die uyt Iacob soude voort-gaen, ende van sommiger natien onder-ganck, 14. Daerna scheyden Bileam ende Balac van malkanderen, 25. | |
1DOe Bileam sach, dat het goet was in de oogen des HEEREN, dat hy Israël segende, so en ginck hy dit Ga naar margenoot1 mael niet henen gelijck meermael, Ga naar margenoot2 tot de tooveryen: maer hy stelde sijn aengesichte Ga naar margenoot3 nae de woestijne. | |
2Als Bileam sijne oogen op-hief, ende Israël sach, woonende nae Ga naar margenoot4 sijne stammen: so Ga naar margenoot5 was de Geest Godes op hem. | |
3Ende hy hief sijne spreucke op, ende seyde: Bileam de sone Beors spreeckt, ende de man, dien Ga naar margenoot6 de oogen geopent zijn, spreeckt. | |
4De hoorder der reden Godes spreeckt, die des Almachtigen gesichte siet, die Ga naar margenoot7 verruckt wort, ende dien de oogen ontdeckt worden. | |
5Hoe goet zijn uwe tenten Iacob! uwe wooningen Israël! | |
6Gelijck de beken breyden Ga naar margenoot8 sy haer uyt, als de hoven aen de rivieren: de HEERE heeftse geplantt, als de Ga naar margenoot9 sandel-boomen, als de Ga naar margenoot10 ceder-boomen aen het water. | |
[Folio 75v]
| |
7Daer sal water uyt Ga naar margenoot11 sijne emmeren vloeyen, ende sijn zaet sal Ga naar margenoot12 in vele wateren zijn: ende sijn Coninck sal boven Ga naar margenoot13 Agag verheven worden, ende sijn Coninckrijcke sal verhoogt worden. | |
8Godt heeft hem uyt Egypten uytgevoert, sijne krachten zijn als Ga naar margenoota eenes eenhoorns: hy sal de Heydenen, sijne vyanden, verteeren, ende haer gebeente Ga naar margenoot14 breken, ende met sijne pijlen doorschieten. | |
9Ga naar margenootb Hy heeft sich gekromt, hy heeft sich nedergeleyt, gelijck een leeuw, ende als een oude leeuw, wie sal hem Ga naar margenoot15 doen opstaen? Ga naar margenoot16 so wie u segent, die zy gesegent, ende vervloeckt zy wie u vervloeckt. | |
10Doe ontstack de toorn Balacs tegen Bileam, ende Ga naar margenoot17 hy sloech sijne handen te samen: ende Balac seyde tot Bileam, Ick hebbe u geroepen om mijne vyanden te vloecken, maer siet, Ga naar margenoot18 ghy hebtse nu dryemael geduerichlick gesegent. | |
11Ende nu, Ga naar margenoot19 packt u wech Ga naar margenoot20 nae uwe plaetse: Ick hadde geseyt, Ga naar margenoot21 dat ick u hooge vereeren soude, maer siet, de Ga naar margenoot22 HEERE heeft die eere van u geweert. | |
12Doe seyde Bileam tot Balac: Hebbe ick oock niet tot uwe boden, die ghy tot my gesonden hebt, gesproken, seggende: | |
13Ga naar margenootc Wanneer my Balac sijn huys vol silvers ende gouts gave, so en kan ick 't bevel des HEEREN niet overtreden, doende goet ofte quaet Ga naar margenoot23 uyt mijn [eygen] herte: dat de HEERE spreken sal, dat sal ick spreken. | |
14Ende nu, siet ick gae tot mijnen volcke: komt Ga naar margenoot24 ick sal u raet geven, [ende seggen], wat dit volck uwen volcke doen sal Ga naar margenoot25 inde laetste dagen. | |
15Doe hief hy sijne spreucke op, ende seyde: Bileam de sone Beors spreeckt, ende die man, dien de oogen geopent zijn, spreeckt. | |
16De hoorder der reden Godes spreeckt, ende die de wetenschap des Alderhoochsten weet: die des Almachtigen gesichte siet, die verruckt wort, ende dien de oogen ontdeckt worden. | |
17Ick Ga naar margenoot26 sal Ga naar margenoot27 hem sien, maer Ga naar margenoot28 nu niet, ick sal hem aenschouwen, maer niet naeby: Daer sal een Ga naar margenoot29 Sterre voortgaen uyt Iacob, ende daer sal een Ga naar margenoot29 Scepter uyt Israël opkomen, die sal de Ga naar margenoot30 palen der Moabiten verslaen, ende sal alle de Ga naar margenoot31 kinderen Seths Ga naar margenoot32 verstooren. | |
18Ende Ga naar margenoot33 Edom sal eene erffelicke besittinge zijn, ende Ga naar margenoot34 Seïr sal Ga naar margenoot35 sijnen vyanden eene erffelicke besittinge zijn: doch Israël sal Ga naar margenoot36 kracht doen. | |
19Ga naar margenootd Ende daer sal Ga naar margenoot37 [eener] uyt Iacob heerschen, ende hy sal de overige Ga naar margenoot38 uyt de steden ombrengen. | |
20Doe hy de Amalekiten sach, so hief hy sijne spreucke op, ende seyde: Amalek is de Ga naar margenoot39 eerstelinck der heydenen, Ga naar margenoot40 maer sijn uyterste is ten verderve. | |
21Doe hy de Ga naar margenoot41 Kenithen sach, so hief hy sijne spreucke op, ende seyde: Uwe wooninge is vaste, ende ghy hebt uwen Ga naar margenoot42 nest in een steen-rotse geleyt. | |
22Even-wel sal Ga naar margenoot43 Kain verteert worden, Ga naar margenoot44 tot dat u Assur gevanckelick wech voeren sal. | |
23Voorts hief hy sijne spreucke op, ende seyde: Och Ga naar margenoot45 wie sal leven als Godt Ga naar margenoot46 dit Ga naar margenoot47 doen sal? | |
24Ende de schepen van den Ga naar margenoot48 oever Ga naar margenoot49 Chittim, die sullen Assur plagen, sy sullen oock Ga naar margenoot50 Heber plagen: ende Ga naar margenoot51 hy sal oock ten verderve zijn. | |
25Doe stont Bileam op, ende ginck henen, ende keerde weder Ga naar margenoot52 tot sijn plaetse: Balac ginck oock sijnen wech. |
|