Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdWetten vande gelofte der Nazireerschap, vers 1, etc. vande reynicheyt daer in gevoordert, 3. vande wijse hoe een Nazireer, die verontreynigt was, moeste versoent worden, 9. vande ceremonien diemen gebruycken moeste, als de gelofte volbracht was, 13. van het formulier der segeninge, het welcke de Priesteren moesten volgen in het segenen der Gemeynte, 22. | |
1ENde de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: wanneer een man ofte eene vrouwe sich afgescheyden sal hebben, belovende de gelofte eenes Ga naar margenoot1 Nazireers, om sich den HEERE af te sonderen; | |
3Van wijn ende stercken dranck sal hy sich afsonderen, wijn-edick, ende edick van stercken Ga naar margenoot2 dranck en sal hy niet drincken, nochte eenige Ga naar margenoot3 vochticheyt van druyven sal hy drincken, nochte versche, ofte gedroogde druyven eten. | |
4Alle de dagen sijner Nazireerschap en sal hy niet eten van yets dat van den Ga naar margenoot4 wijnstock des wijns gemaeckt is, vande keernen aen tot de Ga naar margenoot5 basten toe. | |
5Alle de dagen der gelofte sijner Nazireerschap, en sal het Ga naar margenoota scheer-mes over sijn hooft niet gaen: tot dat die dagen vervult sullen zijn, die hy sich den HEERE sal afgesondert hebben, sal hy Ga naar margenoot6 heylich zijn, latende de locken van het hayr sijnes hoofts wassen. | |
6Alle de dagen, die hy sich den HEERE sal afgesondert hebben, en sal hy tot het Ga naar margenoot7 lichaem eens dooden niet gaen. | |
7Om sijnen vader, ofte om sijne moeder, om sijnen broeder, ofte om sijne suster, om hen en sal hy sich niet verontreynigen, als sy doodt zijn: want Ga naar margenoot8 de Nazireerschap sijnes Godts is op sijn hooft. | |
8Alle de dagen sijner Nazireerschap is hy den HEERE heylich. | |
9Ende so de gestorvene by hem onversiens haestlick gestorven ware, dat hy Ga naar margenoot9 het hooft sijner sijner Nazireerschap soude verontreynigt hebben: so sal hy op den dach sijner reyninge sijn hooft Ga naar margenoot10 bescheeren, op Ga naar margenoot11 den sevenden dach sal hy het bescheeren. | |
10Ende op den achtsten dach sal hy twee tortelduyven, ofte twee Ga naar margenoot12 jonge duyven brengen tot den Priester, tot de deure van de Tente der t' samenkomste: | |
11De Priester nu sal eene bereyden ten sond-offer, ende eene ten brand-offer, ende sal voor hem versoeninge doen, van dat hy Ga naar margenoot13 aen den Ga naar margenoot14 dooden lichame Ga naar margenoot15 gesondigt heeft: alsoo sal hy sijn hooft op dien selven dach Ga naar margenoot16 heyligen. | |
12Daerna sal hy de dagen sijner Nazireerschap den HEERE Ga naar margenoot17 afsonderen, ende sal Ga naar margenoot18 een lam, dat een-jarich is, brengen ten schult-offer: ende de voorige dagen sullen Ga naar margenoot19 vallen, om dat sijn Nazireerschap verontreynigt was: | |
13Ende dit is de wet Ga naar margenoot20 des Nazireers: ten dage, als de dagen sijner Nazireerschap sullen vervult zijn, sal hy Ga naar margenoot21 dit brengen tot de deure van de Tente der t' samenkomste: | |
14Hy dan sal tot sijne offerhande den HEERE offeren een volkomen Ga naar margenoot22 een-jarich-lam ten brand-offer, ende een volkomen Ga naar margenoot23 een-jarich oy-lam ten sond-offer, ende eenen volkomenen ram ten danck-offer. | |
15Ende eenen korf ongesuerde [koecken], koecken van meel-bloeme, met olie gemengt, ende ongesuerde vladen met olie bestreken: mitsgaders Ga naar margenoot24 haer spijs-offer, ende hare dranckofferen. | |
16Ende de Priester sal 't voor het aengesichte des HEEREN Ga naar margenoot25 brengen: ende sal sijn sond-offer, ende sijn brand-offer bereyden. | |
17Hy sal oock den ram ten danckoffer den HEERE bereyden, met den korf der ongesuerde [koecken]: ende de Priester sal sijn spijs-offer, ende Ga naar margenoot26 sijn dranck-offer bereyden. | |
18Als dan sal de Nazireer aen de deure der Tente der t' samen-komste Ga naar margenoot27 Ga naar margenootb het hooft sijner Nazireerschap bescheeren: ende hy sal het hooft-hayr sijner Nazireerschap nemen: ende hy sal 't leggen op het vyer dat onder het danckoffer is. | |
19Daerna sal de Priester een gesoden schouder nemen van den ram, ende eene ongesuerde koecke uyt den korf, ende eene ongesuerde vlade: ende hy salse op de handen des Nazireers leggen, nae dat hy sijne Ga naar margenoot28 Nazireerschap afgeschoren heeft. | |
20Ende de Priester sal die Ga naar margenootc bewegen ten Ga naar margenoot29 beweech-offer, voor het aengesicht des HEEREN, het is een heylich dinck voor den Priester, met de borst des beweech-offers, ende met de Ga naar margenoot30 schouder des hef-offers: ende daerna sal die Nazareer wijn drincken. | |
21Dat is de wet des Nazireers, die sijne offerhande den HEERE voor sijn Nazireerschap sal belooft hebben, Ga naar margenoot31 behalven wat sijne hant bekomen sal: nae sijne gelofte, dewelcke hy belooft sal hebben, alsoo sal hy doen Ga naar margenoot32 nae de wet sijner Nazireerschap. | |
22Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: | |
23Spreeckt tot Aaron ende sijne sonen, seggende, Alsoo sult ghy-lieden de kinderen Israëls Ga naar margenoot33 segenen, seggende tot hen: | |
[Folio 66r]
| |
26De HEERE Ga naar margenoot36 verheffe sijn aengesicht over u, ende Ga naar margenoot37 geve u Ga naar margenoot38 vrede. | |
27Also sullen sy Ga naar margenoot39 mijnen Naem op de kinderen Israëls leggen: ende ick salse segenen. |
|