Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdNa dat Godt de afgoderye verboden, ende de onderhoudinge sijner Sabbathen, mitsgaders des geheelen Godts-diensts bevolen heeft, vers 1, etc. doet hy vele uytnemende beloften, aen den genen die nae sijne Wet souden leven, 3. Maer schrickelicke dreygementen tegen de overtreders der selver, 14. Belovende nochtans den genen, die hen bekeeren souden, genadich te zijn, ende alle weldaden te bewijsen, 40. Met een besluyt toonende van wien, aen wien, waer, ende door wien dese wetten gegeven waren, 46. | |
1GHy Ga naar margenoota en sult u lieden geene Ga naar margenoot1 Afgoden maken; nochte gesneden beelt, nochte Ga naar margenoot2 opgericht-beelt, en sult ghy u stellen, nochte Ga naar margenoot3 gebeelden steen in uwen lande setten, om u daer voor te buygen: want ick ben de HEERE uwe Godt. | |
2Mijne Sabbathen sult ghy houden, Ga naar margenootb ende mijn Heylichdom sult ghy Ga naar margenoot4 vreesen: ick ben de HEERE. | |
3Ga naar margenootc Indien ghy in mijne insettingen wandelen, ende mijne geboden houden, ende die doen sult: | |
4So sal ick Ga naar margenoot5 uwe regenen geven op haren tijt: ende het lant sal sijne inkomste geven, ende het geboomte des velts sal sijne vrucht geven. | |
5Ende de Ga naar margenoot6 dorsch-tijt sal u reycken tot den wijn-oogst, ende de wijn-oogst sal reycken tot den zaey-tijt: ende ghy sult u broot eten Ga naar margenootd tot Ga naar margenoot7 versadens toe, ende sult seker in uwen lande woonen. | |
6Oock sal ick vrede geven in den lande, Ga naar margenoote dat ghy sult Ga naar margenoot8 te slapen liggen, ende niemant zy die verschricke: ende ick sal het boose gedierte uyt den lande doen ophouden, ende het sweert Ga naar margenoot9 en sal door u lant niet doorgaen. | |
7Ende ghy sult uwe vyanden vervolgen: ende sy sullen voor u aengesichte Ga naar margenoot10 door het sweert vallen. | |
8Ga naar margenoot11 Ga naar margenootf Vijve uyt u sullen hondert vervolgen, ende hondert uyt u sullen tien duysent vervolgen: ende uwe vyanden sullen voor u aengesichte door het sweert vallen. | |
9Ende ick sal Ga naar margenoot12 my tot u wenden, ende sal u vruchtbaer maken, ende u vermenichvuldigen: ende mijn verbont sal ick met u bevestigen. | |
10Ende ghy sult het Ga naar margenoot13 oude, dat veroudert is, eten: Ga naar margenoot14 ende het oude sult ghy Ga naar margenoot15 van wegen het nieuwe uytbrengen. | |
11Ga naar margenootg Ende ick sal mijnen Ga naar margenoot16 Tabernakel in 't midden van u setten: ende mijne ziele en sal van u niet Ga naar margenoot17 walgen. | |
12Ende ick sal in het midden van u Ga naar margenoot18 wandelen, Ga naar margenoot19 ende sal u tot een Godt zijn: ende ghy sult my Ga naar margenoot20 tot een volck zijn. | |
13Ick ben de HEERE uwe Godt, die u uyt der Egyptenaren lant uytgevoert hebbe, op dat ghy hare slaven niet en | |
[Folio 60v]
| |
soudet zijn: ende ick hebbe de Ga naar margenoot21 dijssel-boomen uwes jocks verbroken, ende hebbe u doen Ga naar margenoot22 recht opgaen. | |
14Ga naar margenooth Maer indien ghy my niet en sult hooren, ende alle dese geboden niet en sult doen; | |
15Ende so ghy mijne insettinge sult smadelick verwerpen, ende so uwe ziele van mijne rechten sal walgen; dat ghy niet en doet alle mijne geboden, om mijn verbont Ga naar margenoot23 te vernietigen; | |
16Dit sal ick u oock doen: dat ick Ga naar margenoot24 over u stellen sal Verschrickinge, Teeringe, ende Coortse, die Ga naar margenoot25 de oogen verteeren, ende de ziele pijnigen: ghy sult oock u zaet te vergeefs zaeyen, ende uwe vyanden sullen dat op eten. | |
17Daer toe sal ick mijn Ga naar margenoot26 aengesichte tegen u lieden setten, dat ghy geslagen sult worden voor het aengesichte uwer vyanden: ende uwe haters sullen over u heerschappye hebben, ende Ga naar margenooti ghy sult vlieden als u niemant en vervolcht. | |
18Ende Ga naar margenoot27 so ghy my tot dese dingen toe noch niet hooren en sult: ick sal noch daer toe doen, om u Ga naar margenoot28 sevenvoudelick over uwe sonden te tuchtigen. | |
19Want ick sal Ga naar margenoot29 de hooveerdicheyt uwer kracht verbreken, ende sal uwen hemel Ga naar margenoot30 als yser maken, ende uwe aerde Ga naar margenoot31 als koper. | |
20Ga naar margenoot32 Ende uwe macht sal ydelick verdaen worden: ende u lant en sal sijne inkomste niet geven, ende 't geboomte des lants en sal sijne vrucht niet geven. | |
21Ende so ghy met my Ga naar margenoot33 [in] tegenheyt wandelen sult, ende my niet en sult willen hooren, so sal ick over u nae uwe sonden sevenvoudelick slagen toe doen. | |
22Want ick sal onder u senden het gedierte des velts, het welcke Ga naar margenoot34 u berooven, ende u vee uytroeyen, ende u verminderen sal: ende uwe Ga naar margenoot35 wegen sullen woest worden. | |
23Indien ghy noch door dese dingen my niet getuchticht en sult zijn, maer met my Ga naar margenoot36 [in] tegenheyt wandelen; | |
24So sal ick oock Ga naar margenootk met u Ga naar margenoot37 in tegenheyt wandelen: ende ick sal u oock sevenvoudelick over uwe sonden slaen. | |
25Want ick sal een sweert over u brengen, dat de Ga naar margenoot38 wrake des verbonts wreken sal, so dat ghy in uwe steden vergadert sult worden: dan sal ick de peste in't midden van u senden, ende sult inde hant des vyants overgegeven worden. | |
26Als ick u den Ga naar margenoot39 staf des broots sal gebroken hebben, dan sullen tien wijven u broot Ga naar margenoot40 in eenen oven backen, ende sullen u broot Ga naar margenoot41 by het gewichte wedergeven: ende ghy sult eten, maer niet versadigt worden. | |
27Als ghy hierom oock my niet hooren en sult; maer met my wandelen sult in tegenheyt: | |
28So sal ick oock met u Ga naar margenoot42 in heet-grimmige tegenheyt wandelen: ende ick sal u oock sevenvoudelick over uwe sonden tuchtigen. | |
29Ga naar margenootl Want ghy sult het vleesch uwer sonen eten: ende het vleesch uwer dochteren sult ghy eten. | |
30Ende ick sal uwe Ga naar margenoot43 hoochten verderven, ende Ga naar margenootm uwe Ga naar margenoot44 sonne-beelden uytroeyen, ende sal uwe doode lichamen op de Ga naar margenoot45 doode lichamen uwer Ga naar margenoot46 dreckgoden werpen: ende mijne ziele sal aen u walgen. | |
31Ende ick sal uwe steden eene woestijne maken, ende uwe Ga naar margenoot47 Heylichdommen verwoesten: ende ick en sal uwen Ga naar margenoot48 lieflicken reuck niet riecken. | |
32Ia ick sal dat lant verwoesten; dat uwe vyanden, die daer Ga naar margenoot49 in sullen woonen, hen daer over ontsetten sullen. | |
33Daer toe sal ick u onder de Heydenen verstroyen, ende een sweert achter u uyttrecken, ende u lant sal woest, ende uwe steden sullen eene woestijne zijn. | |
34Dan sal het lant aen sijne Ga naar margenootn Sabbathen Ga naar margenoot50 een welgevallen hebben, alle de dagen der verwoestinge, ende ghy sult in het lant uwer vyanden zijn: dan sal het lant rusten, ende aen sijne Sabbathen een welgevallen hebben. | |
35Alle de dagen der verwoestinge sal het rusten: overmits het niet en rustede in uwe Sabbathen, als ghy daer in woondet. | |
36Ende aengaende de overgeblevene onder u, Ga naar margenoot51 ick sal in haer herte eene weeckicheyt inde landen harer vyanden laten komen: so dat het geruysch eens gedrevenen blats haer jagen sal, ende sullen vlieden, Ga naar margenoot52 alsoo men vliedt voor een sweert, ende sullen vallen, daer niemant en is die jaegt. | |
37Ende sullen Ga naar margenoot53 de een op den anderen als voor het sweert vallen, daer niemant en is die jaegt, ende ghy en sult voor het aengesichte uwer vyanden Ga naar margenoot54 niet konnen bestaen. | |
38Maer ghy sult omkomen onder de Heydenen: ende het lant uwer vyanden sal u verteeren. | |
39Ende de overgeblevene onder u sullen om hare ongerechticheyt inde landen uwer vyanden uytteeren: ja oock Ga naar margenoot55 om de ongerechticheden harer vaderen sullen sy met hen uytteeren. | |
40Dan sullen sy hare ongerechticheyt belijden, ende de ongerechticheyt harer vaderen met hare overtredingen, daer mede sy tegen my overtreden hebben: ende oock dat sy met my in tegenheyt gewandelt hebben: | |
41Ga naar margenoot56 Dat ick oock met hen in tegenheyt gewandelt, ende hen in het lant harer vyanden gebracht sal hebben: so dan haer Ga naar margenoot57 onbesneden herte gebogen wort; ende sy dan aen de Ga naar margenoot58 straffe harer ongerechticheyt Ga naar margenoot59 een welgevallen hebben: | |
42Dan sal ick gedencken aen mijn verbont [met] Iacob: ende oock aen mijn verbont [met] Isaac, ende oock aen mijn verbont [met] Abraham, sal ick gedencken; ende aen het lant sal ick gedencken: | |
[Folio 61r]
| |
verlaten zijn geweest, ende aen sijne Sabbathen een welgevallen gehadt hebben, wanneer het Ga naar margenoot61 om harent wille verwoest was, ende sy aende Ga naar margenoot62 straffe harer ongerechticheyt een welgevallen sullen gehadt hebben; daerom, ende om datse mijne rechten hadden verworpen, ende hare ziele aen mijne in-settingen gewalget hadde. | |
44Ende Ga naar margenoot63 hier en boven is dit oock; als sy in het lant harer vyanden sullen zijn, Ga naar margenooto sal ick haer niet verwerpen, nochte van hen niet walgen, om een eynde van hen te maken, vernietigende mijn verbont met hen: want ick ben de HEERE hare Godt. | |
45Maer ick sal, hen Ga naar margenoot64 [ten besten] gedencken des verbonts Ga naar margenoot65 der voor-ouderen, die ick uyt Egyptenlande voor de oogen der Heydenen uytgevoert hebbe, op dat ick hen tot eenen Godt ware, ick ben de HEERE. | |
46Dit zijn die Insettingen, ende die Rechten, ende die Wetten, de welcke de HEERE gegeven heeft tusschen hem, ende tusschen de kinderen Israëls, op den berch Sinai, door de hant Mose. |
|