Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdWetten bevelende den Israëliten datse sullen heylich zijn, vers 1, etc. Vader ende Moeder eeren, de Sabbathen onderhouden, 3. Afgoderye schouwen, 4. De Danck-offeren behoorlick slachten ende gebruycken, 5. Den Armen gedachtich zijn inden Oogst, 9. Haren naesten geen onrecht doen, nochte buyten het gerichte, nochte in 't gerichte, 11. Oock in het herte hem niet tegens zijn, maer goet doen met woorden, ende wercken, uyt rechte liefde, 17. Dingen die verscheyden zijn, niet onder een vermengen, 19. Geene hoererye toelaten, 20. Wanneer sy de vruchten des lants Canaans souden eten, 23. Geen bloet eten; nochte Waerseggerye, etc. gebruycken, 26. Geen Heydensche teeckenen van rouwe maken, 27. Nochte hare dochteren tot onkuyscheyt uytsetten, 29. Maer Godt ende sijne ordinantien in weerde houden, 30. Niet de Waerseggers, 31. De Oude eeren, 32. Den vreemdelingen recht doen, 33. Ia een yeder in alle Koophandelingen, 35. | |
1VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
2Spreeckt tot de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, ende segt tot hen, Ga naar margenoota Ghy sult Ga naar margenoot1 heylich zijn: want ick de HEERE uwe Godt ben Ga naar margenoot2 Heylich. | |
3Ga naar margenootb Een yeder sal sijne Ga naar margenoot3 Moeder, ende sijnen Vader vreesen, ende Ga naar margenootc mijne Sabbathen houden: Ga naar margenoot4 Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
4Ghy en sult u tot de Ga naar margenoot5 Afgoden niet keeren, ende Ga naar margenootd u geene gegotene Goden maken: Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
5Ende wanneer ghy Ga naar margenoot6 een Danck-offer den HEERE offeren sult: Ga naar margenoot7 nae u welgevallen sult ghy dat offeren. | |
6Ga naar margenoote Ten dage uwes offerens, ende des anderen daegs, sal't gegeten worden: maer wat tot op den derden dach overblijft, sal met den vyere verbrandt worden. | |
7Ende so het op den derden dach Ga naar margenoot8 eenichsins gegeten wort; Ga naar margenoot9 't is een afgrijselick dinck, het en sal niet aengenaem zijn. | |
8Ende so wie dat eet, sal sijne Ga naar margenoot10 ongerechticheyt dragen, om dat hy Ga naar margenoot11 het heylige des HEEREN ontheyligt heeft: daerom Ga naar margenoot12 sal de selve ziele uyt hare volcken uytgeroeyt worden. | |
9Ga naar margenootf Als ghy oock den Oogst uwes lants in oogsten sult, ghy en sult den hoeck uwes velts niet gantschelick af-oogsten; ende dat Ga naar margenoot13 van uwen oogst op te samelen is, niet opsamelen. | |
10Insgelijcks en sult ghy uwen wijngaert Ga naar margenoot14 niet na lesen, ende d' afgevallene besyen van uwen wijngaert niet opsamelen: den armen ende den vreemdelinck sult ghy die overlaten; Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
11Ga naar margenootg Ghy en sult niet stelen: ende ghy en sult Ga naar margenoot15 niet liegen, noch valschelick handelen, een yegelick tegen sijnen naesten. | |
12Ga naar margenooth Ende ghy en sult niet valschelick by mijnen Naem sweeren: Ga naar margenoot16 want ghy soudt den Ga naar margenoot17 Naem uwes Godts ontheyligen: Ick ben de HEERE. | |
13Ghy en sult uwen naesten niet bedriechlick verdrucken, nochte berooven: des Ga naar margenooti Dach-looners Ga naar margenoot18 arbeyts-loon en sal by u niet vernachten tot aen den morgen. | |
14Ghy en sult den dooven niet vloecken, nochte voor het aengesicht des blinden geenen Ga naar margenoot19 aenstoot setten: maer ghy sult voor uwen Godt vreesen, Ick ben de HEERE. | |
15Ghy en sult geen onrecht doen in 't Gerichte, Ga naar margenootk ghy en sult het Ga naar margenoot20 aengesicht des geringen niet aennemen, nochte Ga naar margenoot21 des grooten aengesicht voortrecken: in gerechticheyt sult ghy uwen naesten richten. | |
16Ga naar margenootl Ghy Ga naar margenoot22 en sult niet wandelen [als] een Ga naar margenoot23 Achterklapper onder uwe volcken; Ghy Ga naar margenoot24 en sult niet staen tegen het bloet van uwen naesten: Ick ben de HEERE. | |
[Folio 56v]
| |
17Ga naar margenootm Ghy en sult uwen Ga naar margenoot25 broeder in u herte niet haten: Ga naar margenootn ghy sult uwen naesten Ga naar margenoot26 neerstelick berispen, ende en sult Ga naar margenoot27 de sonde in hem niet verdragen. | |
18Ga naar margenooto Ghy en sult niet wreken, nochte [toorn] behouden tegen de kinderen uwes volcks; maer Ga naar margenootp ghy sult uwen naesten lief hebben als u selven: Ick ben de HEERE. | |
19Ghy sult mijne insettingen houden; Ghy en sult geen tweederley aert uwer beesten laten t' samen te doen hebben, Ga naar margenootq Uwen acker en sult ghy niet Ga naar margenoot28 met tweederley [zaet] bezaeyen: Ende een kleet van Ga naar margenoot29 tweederley stoffe, door-een-vermengt, en sal aen u niet komen. | |
20Ende wanneer een man door Ga naar margenoot30 byligginge des zaets by eene vrouwe sal gelegen hebben, die eene dienstmaecht is by den Ga naar margenoot31 man Ga naar margenoot32 versmaedt, ende Ga naar margenoot33 geensins gelost en is, nochte haer geene vryheyt en is gegeven: Ga naar margenoot34 die sullen gegeesselt worden, sy en sullen niet gedoodet worden; want sy en was niet Ga naar margenoot35 vry gemaeckt. | |
21Ende hy sal zijn schult-offer den HEERE, aen de deure der Tente der t' samen-komste brengen, eenen ram ten schult-offer. | |
22Ende de Priester sal met den ram des schult-offers voor hem over sijne sonde, die hy gesondigt heeft, voor het aengesichte des HEEREN versoeninge doen: ende hem sal vergevinge geschieden van sijne sonde, die hy gesondigt heeft. | |
23Als ghy oock in dat lant gekomen sult zijn, ende alle geboomte ter spijse geplant sult hebben, Ga naar margenoot36 so sult ghy de voor-huyt daer van, des selven vrucht, besnijden: drie jaren sal 't u Ga naar margenoot37 onbesneden zijn, daer en sal niet van gegeten worden. | |
24Maer in 't vierde jaer sal alle sijne vrucht Ga naar margenoot38 een heylich dinck zijn, ter lof-segginge voor den HEERE. | |
25Ende in het vijfde jaer sult ghy des selven vrucht eten, Ga naar margenoot39 om het inkomen van dien voor u te vermeerderen: Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
26Ghy en sult niet met den bloede eten: Ghy en sult op geen Ga naar margenoot40 vogel-geschrey acht geven, nochte Ga naar margenoot41 guychelrye plegen. | |
27Ga naar margenootr Ghy en sult de hoecken uwes hoofts niet ront afscheeren: Oock en sult ghy de hoecken uwes baerts niet verderven. | |
28Ga naar margenoots Ghy en sult om een Ga naar margenoot42 doot lichaem geene snijdinge in uwen vleesche maken, noch schrift eenes ingedruckten teeckens in u maken; Ick ben de HEERE. | |
29Ghy en sult uwe dochter niet ontheyligen, haer ter hoererye houdende; op dat het lant niet en hoerere, ende het lant met schendelicke daden vervult worde. | |
30Ghy sult mijne Sabbathen houden, ende mijn Heylichdom sult ghy Ga naar margenoot43 vreesen: Ick ben de HEERE. | |
31Ga naar margenoott Ghy en sult u niet keeren tot de Ga naar margenoot44 Waerseggeren, ende tot de Ga naar margenoot45 Duyvels-konstenaren, en soecktse niet, u met hen verontreynigende: Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
32Voor den graeuwen hayre sult ghy opstaen, ende sult het aengesichte des Ouden vereeren: ende ghy sult vreesen voor uwen Godt, Ick ben de HEERE. | |
33Ga naar margenootv Ende wanneer een Vreemdelinck by u in uwen lande, als vreemdelinck verkeeren sal, ghy en sult hem niet Ga naar margenoot46 verdrucken. | |
34De Vreemdelinck, die als vreemdelinck by u verkeert, sal onder u zijn, als een inboorlinck van u lieden: ghy sult hem lief hebben, als u selven; want ghy zijt vreemdelingen geweest in Egyptenlant: Ick ben de HEERE uwe Godt. | |
35Ghy en sult geen onrecht doen in 't gerichte, met Ga naar margenoot47 d' elle, met 't gewichte, ofte met de Ga naar margenoot48 mate. | |
36Ga naar margenootx Ghy sult eene rechte Wage hebben, rechte Ga naar margenoot49 weeg-steenen, een recht Ga naar margenoot50 Epha, ende een recht Ga naar margenoot51 Hin: Ick ben de HEERE uwe Godt, die u uyt Egyptenlant uytgevoert hebbe. | |
37Daerom sult ghy alle mijne insettingen, ende alle mijne rechten onderhouden, ende sultse doen: ick ben de HEERE. |
|