Biblia, dat is: De gantsche H. Schrifture, vervattende alle de canonijcke Boecken des Ouden en des Nieuwen Testaments (Statenvertaling 1637)
(2008)–Anoniem Statenbijbel– Auteursrechtelijk beschermdWetten rakende het Schult-offer, vers 1, etc. met verklaringe wat den Priester daervan, ende van eenige andere offerhanden toequam, 7. Wetten van Danck-offer, 11. soo wel van Lof-offer, 12. Als van Geloft-offer, ende Vrywillich-offer, 16. Verbodt van het Vet te eten, met eene verklaringe, van wat vet men tot andere dingen gebruycken mochte, 22. Verbodt van bloet te eten, 26. Noch een aenhancksel rakende het Danck-offer, 28. Besluyt aller voorgaende Wetten, 35. | |
1DIt is nu de wet Ga naar margenoot1 des Schult-offers: het is eene Ga naar margenoot2 heylicheyt der heylicheden. | |
2Ga naar margenoot3 Inde plaetse daer Ga naar margenoot4 sy het Ga naar margenoot5 brant-offer slachten, sullen sy het schult-offer slachten: ende Ga naar margenoot6 men sal des selven bloet rontomme op den altaer sprengen. | |
3Ende daer van sal men al sijn vet offeren; den steert, ende het vet dat het ingewant bedeckt. | |
4Oock beyde de nieren, ende het vet, dat daer aen is, dat op de weeckdarmen is: ende het net over de lever Ga naar margenoot7 met de nieren, dat sal men afnemen. | |
5Ende de Priester sal die aensteken op den altaer ten vyeroffer den HEERE: het is een schult-offer. | |
6Al wat manlick is onder de Priesteren sal dat eten: Ga naar margenoot8 inde heylige plaetse sal 't gegeten worden; 't is eene heylicheyt der heylicheden. | |
7Gelijck het sond-offer, alsoo sal oock het schult-offer zijn; eenerley wet sal voor de selve zijn: Ga naar margenoot9 het sal des Priesters zijn, die daer mede versoeninge Ga naar margenoot10 gedaen sal hebben. | |
8Oock de Priester die yemants brandoffer offert, die Priester sal de huyt des brand-offers hebben, dat hy geoffert heeft: | |
9Daer toe al het spijs-offer, dat inden oven gebacken wort; met al dat inden ketel, ende inde panne bereydt wort; sal des Priesters zijn, die dat offert: | |
10Oock alle spijs-offer met olie gemengt, ofte Ga naar margenoot11 drooge; sal aller sonen Aarons zijn, Ga naar margenoot12 des eenen, als des anderen. | |
12Indien hy dat tot Ga naar margenoota een Ga naar margenoot14 lof-offer offert, so sal hy neffens het lof[offer] ongesuerde koecken met olie gemengt, ende ongesuerde vladen met olie bestreken, offeren: ende sullen die koecken met olie gemengt, van Ga naar margenoot15 gerooste meel-bloeme zijn. | |
13Beneven de koecken sal hy tot sijne offerhande gedeessemt broot offeren; met het lof-offer sijnes danckoffers. | |
14Ende Ga naar margenoot16 een daer van uyt de gantsche offerhande sal hy den HEERE ten Ga naar margenoot17 hef offer offeren: Ga naar margenoot18 het sal des Priesters zijn, die dat bloet des danckoffers sprengt. | |
15Maer het vleesch van het lof-offer sijnes danckoffers sal op den dach Ga naar margenoot19 van des selven offerhande gegeten worden: daer van en salmen niet tot den morgen overlaten. | |
16Ende so het slachtoffer sijner offerhande een Ga naar margenoot20 gelofte, ofte Ga naar margenoot21 vrywillich offer is, Ga naar margenootb dat sal ten dage als hy sijn offer offeren sal, gegeten worden: ende het overgeblevene daer van sal oock des anderen daechs gegeten worden. | |
17Wat noch van het vleesch des slachtoffers overgebleven is; sal op den derden dach met vyer verbrandt worden; | |
18Want so Ga naar margenoot22 eenichsins van dat vleesch sijnes danck-offers op den derden dach gegeten wort, die dat geoffert heeft, en sal niet Ga naar margenoot23 aengenaem zijn, 't en sal hem niet Ga naar margenoot24 toegerekent worden, 'tsal Ga naar margenoot25 een afgrijselijck dinck zijn: ende Ga naar margenoot26 de ziele die daer van eet, sal Ga naar margenoot27 hare ongerechticheyt dragen. | |
19Ende Ga naar margenoot28 het vleesch, dat yet onreyns aengeroert sal hebben, en sal niet gegeten worden; met den vyere salt verbrandt worden: maer Ga naar margenoot29 aengaende het [ander] vleesch, dat vleesch sal Ga naar margenoot30 een yeder, die reyn is, mogen eten. | |
20Doch als eene ziele het vleesch van het danck-offer, het welcke des HEEREN is, Ga naar margenootc gegeten sal hebben, ende hare Ga naar margenoot31 onreynicheyt aen haer is; so sal die selve ziele Ga naar margenoot32 uyt hare volckeren uytgeroeyt worden. | |
21Ende wanneer eene ziele yet onreyns sal aengeroert hebben, [als] de onreynicheyt des menschen, ofte het onreyne vee, ofte eenich onreyn Ga naar margenoot33 verfoeysel, ende sal van het vleesch des danckoffers, het welcke des HEEREN is, gegeten hebben; so sal die selve ziele uyt hare volckeren uytgeroeyt worden. | |
22Daerna sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
23Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Ga naar margenoot34 Geen vet van een os, ofte schaep, ofte geyte en sult ghy eten. | |
24Maer het vet van een doot aes, ende het vet van het verscheurde, mach tot Ga naar margenoot35 allen wercke Ga naar margenoot36 gebesicht worden: Ga naar margenoot37 doch en sult ghy dat gantschelick niet eten. | |
25Want al wie het vet van een vee eten sal, van het welcke men den HEERE een vyeroffer sal geoffert hebben: die ziele, die't gegeten sal hebben, sal uyt | |
[Folio 50r]
| |
hare volckeren uytgeroeyt worden. | |
26Ga naar margenootd Oock en sult ghy in alle uwe wooningen geen bloet eten; 't zy van het gevogelte, ofte van het vee. | |
27Alle ziele die eenich bloet eten sal, die selve ziele sal uyt hare volckeren uytgeroeyt worden. | |
28Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende: | |
29Spreeckt tot de kinderen Israëls, seggende; Wie sijn danckoffer den HEERE offert: Ga naar margenoot38 sal sijne offerhande Ga naar margenoot39 van sijnen danckoffer den HEERE toebrengen. | |
30Sijne handen sullen de vyerofferen des HEEREN brengen: het vet Ga naar margenoot40 aen de borst sal hy met die borst brengen, Ga naar margenoote om die tot een Ga naar margenoot41 Beweeg-offer voor het aengesicht des HEEREN te bewegen. | |
31Ende de Priester sal dat vet op den altaer aensteken: doch de borst sal Aarons ende sijner sonen zijn. | |
32Ghy sult oock den rechteren schouder tot een hef-offer den Priester geven; uyt uwe danck-offeren. | |
33Wie uyt de sonen Aarons het bloet des danckoffers, ende het vet offert, dien sal de Ga naar margenoot42 rechter schouder ten deele zijn. | |
34Want Ga naar margenootf de Ga naar margenoot43 beweeg-borst ende de Ga naar margenoot44 hef-schouder hebbe ick van de kinderen Israëls uyt hare danck-offeren genomen: ende hebbe de selve Aaron den Priester, ende sijne sonen tot eene Ga naar margenoot45 eeuwige insettinge gegeven vande kinderen Israëls. | |
35Dit is Ga naar margenoot46 de salvinge Aarons, ende de salvinge sijner sonen vande vyerofferen des HEEREN; Ga naar margenoot47 ten dage als Ga naar margenoot48 hyse dede naederen, om het Priesterdom den HEERE te bedienen: | |
36Ga naar margenoot49 'T welcke de HEERE hen vande kinderen Israëls, te geven geboden heeft, ten dage als hyse salfde: 't zy eene eeuwige insettinge voor hare geslachten. | |
37Dit is de wet des Brand-offers, des Spijs-offers, ende des Sond-offers, ende des Schult-offers, ende des Ga naar margenoot50 Vul-offers, ende des Danck-offers: | |
38Die de HEERE Mose op den berch Sinai geboden heeft; ten dage als hy den kinderen Israëls geboot, datse hare offerhanden den HEERE inde woestijne Sinai souden offeren. |
|