Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen(1832)–Anoniem Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] De mosterdpot. Wijze: { Contre les chagrins de la vie. Wijze: { Of De kamenier zit bij den vader. Jan Rap had al zijn geld verzopen, En, daar hij nog wat leven wou, Ging hij maar weêr met Mosterd loopen In hoop, dat het wat geven zou. (tweem.) Hij riep nu Mosterd! als voordezen Op markt, op gracht en langs de straat; Maar niemand wou gediend meer wezen, Jan Rap kwam overal te laat. (tweem.) Eindelijk hoort hij naast een poortje: ‘Vriendschap! ei kom eens even hier, Geef mij wat mosterd voor een oortje!’ Aanstonds, zegt Jan, met veel plaisier. (tweem.) [pagina 64] [p. 64] Maar naauw had hij regt omgekeken, Of werd met schrik iets wits gewaar; En bleef in zijne woorden steken; Het was een Maagd.... van zestig jaar. (tweem.) Haar bakkes leek een wafelijzer; Jan Rap schoot bijna in een' lach; Maar onze klant was toch wel wijzer, Toen hij een' gouden beugel zag; (tweem.) Hij werpt op 't meisjen een paar lonken: Zij raakt verzoend met 't wreede lot! En eensklaps door de Liefde dronken Valt uit haar hand de Mosterdpot. (tweem.) Dit klonk tot in de binnenkamer; Baas Jochem, met zijn vaderlief, Treedt nader en zegt: ‘Wel wat hamer! ‘Wat beurt hier? zeg! waar is de dief?’ (tweem.) Maar naauwlijks ziet hij al de scherven Op de stoep, bij het Mosterdmeer, Of schreeuwt ‘Helaas! moet ik u derven!’ En werpt zijn Trijn onzacht ter neêr. (tweem.) [pagina 65] [p. 65] Geen wonder! want dit Mosterdpotje Was zonder deksel, zonder oor - Maar evel, toen nog 't zwart kalotje Gedragen werd, reeds een trezoor; (tweem.) Trijn gilt; Jan denkt, antiquiteiten Breken toch zoo verbazend ligt;... 't Goud, dat hij ziet, gaat medepleiten, En 't schemert Jan voor zijn gezigt. (tweem. Hij helpt haar op, en zij wil spreken, Maar nu, vol woede, barst hij uit: Mat Trijn bij u geen potje breken? Blijf van haar lijf, zij is mijn bruid, (tweem. ‘Bruid! lispt zij, ‘Ja, mijn uitverkoren! ‘Zoo gaauw gij wilt met uw' Jan Rap?’ ‘Scheerje uit mijn huis’ 't klinkt hem in de ooren, ‘Bij zulk een slet voegt zulk een lap.’ (tweem.) Zij trouwden ja, maar, na drie weken, Zeî Trijn reeds, vol van woede en spijt: ‘Dat juist dat potje toen moest breken, ‘Jochem is dood! 't Legaat ben 'k kwijt: (tweem.) [pagina 66] [p. 66] En Jan had lang geen heerenleven; Althans ook hij riep vol verdriet, ‘Och was die pot maar heel gebleven! ‘Trijn is wel oud, maar breekt nog niet.’ (tweem.) Vorige Volgende