Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen
(1832)–Anoniem Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen.– Auteursrechtvrij
[pagina 52]
| |
Maar ach, helaas! als 't end daar is,
Dan zegt men gul; ik had het mis.
Vrienden, ja vrienden; gelooft het maar vrij, } tweem.
't Is poppespel en aperij. } tweem.
ô, Ziet dien Fijnman uit den hoek;
Wel! hij draaft ook voor Kerk en Leden;
En daarbij doet hij ook bezoek
In Dorpjes en in groote Steden:
Och heer! de man die meent het goed;
Maar ziet hij is en blijft een bloed.
Draaf jij maar! draaf jij maar! deftige man! } tweem.
Elk doet zijn best, zoo veel hij kan. } tweem.
Die Zuster, uit de gindsche buurt,
Heeft ook haar zwakjes en haar kuren,
Daar zij door 't stijve kapje gluurt,
Hoe of men leeft hij de overburen:
Nu heeft zij stof voor de oefening,
En zij beschouwt dat zwak gering.
Oefenen! oefenen! dat kan 'er door; } tweem
Maar de bedilzucht leidt van 't spoor. } tweem
| |
[pagina 53]
| |
Wat windrig heertje! welk een moed!
Ziet gij niet aan zijn gouden kleêren,
En aan dien schoon gepluimden hoed,
Dat hij komt van het exerceren?
Staat ruim, want 't is een groote held:
Maar hij zag nimmer vuur in 't veld!
Kleêren! ja kleêren! verblinden door schijn: } tweem.
Maar wie wil niet Soldaatje zijn? } tweem.
Waarop peinst toch die oude Lord?
Heeft hij daar iets, om uit te leggen?
't Lijkt wel een Ganz' of Uilenbord;
Wacht, vrienden, 'k zal het u wel zeggen:
't Is de Geslacht-lijst van mijn Heer,
Hier op is hij bijzonder teêr.
Blinden, verblinden! wat baat u 't geslacht } tweem.
Zoo het geen' roem heeft voortgebragt! } tweem.
Die oude Paai, waar draaft hij heên?
Ei zie! hij holt op een paar krukken;
Wat maakt hem toch zoo vlug ter been?
Wel het zijn nog wat oude nukken.
| |
[pagina 54]
| |
Hij drinkt zoo graag zijn volle flesch
Bij zijn gekamerde Matres.
Oude! wel, oudje! dat kan 'er niet door, } tweem.
Daar klopt broêr Hans, hij vraagt gehoor. } tweem.
Hier woont Gérontes, dat 's een man!
Hij telt bij dag en nacht zijn schijven:
Schraapt en vergadert, wat hij kan,
Als of hij altijd hier zou blijven.
Och! ik beklaag dien grooten zot;
Hij leeft maar half, heeft geen genot.
Schraap jij maar! schraap jij maar! oude papa! } tweem.
Een nichtje of neefje wacht 'er na. } tweem.
Ziet mij die Freule aan haar toilet,
Hoe zij zich zit te fatsoeneren,
Oud, en op mode toch gezet,
Hier in wil ik, zegt ze, excelleren;
Ik geef de ton aan ieder een,
En wordt daarom ook aangebeên.
Modepop! Modepop! ô welk een kwaal, } tweem.
Gij pluist de beurs en maakt ze kaal. } tweem.
| |
[pagina 55]
| |
Sloeg ik na al de standen gâ,
Ik kreeg ligt ook wel eens een tourtje:
En toch dit gaat wat al te na:
Want ik heb ook mijn zwakjes, Broertje!
Daarom is hier het slot en 't end.
Al maakt zich niemand gaarn bekend;
Menschen! ja Menschen! gelooft het maar vrij, } tweem.
't Blijft poppespel en aperij. } tweem.
|
|