Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen(1832)–Anoniem Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een schaatsrijders lied. Wijze: Laatstmaal als ik in het maisaizoen. Wat is toch dat Wintertje nattig en koud En damprig en windrig van aard; Een mensch, die van rijden of wandelen houdt, Verdroogt in den hoek van den haard; Daar krijgt hij het in zijn' strot; Zijn driften zijn allen kapot; Hij wordt 'er zoo lui en zoo loom als een zwijn, Die anders zoo vlugjes zou zijn. tweem. [pagina 41] [p. 41] Wat hangen mijn schaatsjes, zoo scherp en zoo glad, Zoo netjes van blokjes en band, Al snakkend naar 't ijs, als het vischje naar 't nat, Nu treurig en doodsch aan den wand: Daar ik van verdriet schier verteer, Omdat ik eens over het Meer Wou rijden naar Grietje, mijn Engelin, Die ik zoo van harte bemin. tweem. Ik vloog, als het ijs mij maar houden kon Met blijdschap daar over heen; Dan wacht mij mijn Grietje, die nu als een Non Zit eenzaam in droevig geween; Geef, Winter! op dat ik u prijs, Voor mij en mijn Grietje wat ijs, Dan zullen wij zwaaijen en zwieren zoo schoon, Dat niemand van ons spant de kroon. tweem. Ja mogt het dit Wintertje zoo nog eens gaan, Dat ik eens kon rijden naar Griet; En binden haar voetjes de schaatsjes eens aan Op 't kantje van 't ijs in het riet; [pagina 42] [p. 42] Dan mogelijk mogt ik wel meêr: - Maar neen! neen! zij is 'er zoo teêr! Want kom ik maar tot aan haar' kouseband, Dan zegt zij, jou leelijke kwant! tweem. Wat rijdt dat lief Meisje toch netjes en vlug, Haar rokje zwaait als een vlag, Hoe drukt zij mijn hand dan tegen mijn' rug En blijft toch volkomen in slag. Wat doet het haar veel plaisier, Als wij dan een kruikje heet bier, Bij Krelis gaan drinken te Rijnzaterwou, 'k Moet zorgen dan voor de kou. tweem. Vorige Volgende