Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen
(1832)–Anoniem Het Spreeuwtje, fluitende en zingende allerhande liedjes op bekende oude en nieuwe wijzen.– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
Wilde ook eens gaarne trouwen,
Maar hoe deez' wenschen nu voldaan:
Het geen gebeurd is, is gedaan,
Hoe 't ons ook moog' berouwen.
Zij weet niet, hoe zij het begint:
't Is eveneens, wat zij verzint,
Tot ze eindlijk na veel dralen,
Besluit bij Trijn, die in de buurt
Het noodlot uit de kopjes tuurt,
Een lesje te gaan halen.
Daar zij nu Trijn 't geval vertelt,
En reeds verwacht 't geen 't lot haar spelt,
Zoo laat het wijf zich hooren:
Mijn lieve meid! kom t' avond weêr
Als 't negen slaat, dan ziet ge een' heer,
Die vast u zal bekoren.
De meid had rust noch duur dien dag,
Daar zij steeds op 't horlogie zag,
| |
[pagina 28]
| |
Hoe laat het toch mogt wezen.
Zij had de klok niet uitgeteld,
Of zij had reeds bij Trijn gescheld,
Vol hopen en vol vreezen.
Zoo kind; dat 's goed, kom binnen maar,
Zegt Trijn, ik ben zoo aanstonds klaar;
Dan kunt gij komen kijken.
Terwijl 'er een klein lampje brandt,
En 't alles zwart is aan den wand,
Was 't meisje haast gaan wijken.
Maar neen! nieuwsgierigheid houdt vol,
Al is het plan dan ook wat dol,
Zij wil het nu toch weten.
Kijk, zegt de kol, ei kijk nu zoo...
Gij ziet die gindsche pop van stroo,
Dat moet uw vrijer heeten.
Dit 's 't beeld van onze jonge liên,
Zoo als men die thans komt te zien,
| |
[pagina 29]
| |
Die zingen, voor zij pijpen,
Die grijs zijn, voor dat zij zijn man:
Daar nooit goed graan van komen kan;
Die stroo zijn, eer zij rijpen.
Dat dit het meisje niet beviel
Begrijpt elk een, schoon ze in haar ziel
Het wijf gelijk moest geven.
Zoo half te vreden met haar' staat,
En ziende, hoe 't met velen gaat,
Is ze ongetrouwd gebleven.
|
|