Het springende haasje
(ca. 1820)–Anoniem Springende haasje, Het– AuteursrechtvrijStem; à la Bonheur.1.
Kom Minnaers die wilt Meisjes vryen,
Gaet onderzoekt hoe valsch zy zijn,
En tel niet op het lichtlijk schreyen,
Of gy zult ras bedrogen zijn:
Want zy vertoonen een gelaet,
Van verlieft en dan weer kwaed;
| |
[pagina 13]
| |
Vraagt gy haer geef mijn uw hand,
Ik ben zoo bang, was dat geen schand:
Zoo zijn de Meisjes in ons land;
Was dat geen schand?
2.
Gy maagden die wilt gaan beminnen,
Leert eerst de minnaars haar natuur,
Laat nooit uw bloempje ras verwinnen,
Veel duurt hun liefde maar een uur:
Zy zweeren ligt getrouw te zijn;
Maar ach! die reden zijn maar schyn,
Zy slaan uw klagt maar in den wind:
Daar zit Moeder met haar Kind,
Die haar dan bedrogen vind,
Al met haar Kind.
3.
Dach raad ik aan uw alle beiden:
Verzin toch eer dat gy begint:
't Huwlijk geeft aan veel verblyden;
Doch daar zijn rampen die men vind:
't Is by veelen gaauw getrouwt,
Dat heêl kort daarna berouwd;
Man en Vrouwen, Vrouw en Man:
Man en Vrouw, en Vrouw en Man,
Leken gelukkig, als 't kan, als 't kan.
|
|