Het wachtende Meisje.
1.[regelnummer]
Een Meisje waakte nacht op nacht,
Haar Minnaar moest haast komen,
Haar zuster hield met haar de wacht,
Doch niemand werd vernomen;
Zij zuchtte en riep: ach! wat verdriet,
Zij zuchtte en riep: ach! wat verdriet,
Zusterlief! hij komt nog niet,
't Is vast dat hij de storm ontziet,
| |
De ontrouwe zal niet komen. [quat.]
2.[regelnummer]
Door 't venster digt met traliewerk,
Was 't moeilijk door te komen,
De wind die woede vreeselijk sterk,
Nu dachten zij: nu komt hij niet,
Nu dachten zij: nu komt hij niet,
Zegt, zusterlief! zeg is hij 't niet?
't Is vast dat hij de storm ontziet,
De bloodaard zal niet komen. [quat.]
3.[regelnummer]
Straks werd door haar, trotsch storm en wind,
Een Citherklank vernomen,
Zij hoorde een stem: mijn lieve kind,
'k Zal spoedig bij u komen;
Ach! sprak zij: zusterlief! ai ga,
Ach, sprak zij: zusterlief! ai ga,
Ziet eens uit, hij is het, ja!
Zusterlief! hij is het, ja!
De held zal spoedig komen. [quat.]
4.[regelnummer]
Zoodra de held zijn lieve bruid,
Aan 't venster had vernomen,
Brak hij gezwind de tralies uit,
En is in 't slot gekomen.
| |
Een heete kus was 't loon daarvan,
Een heete kus was 't loon daarvan,
Zusterlief! wat of een man,
En wat doet een meisje dan?
Haar lief verwellekomen. [quat.]
|
|