Nogmaals: Poot's ‘Harde steen voor 't hooft’
(jg. 19, 1977, 164-166)
In bovenvermelde bijdrage wees ik voor Poot's Algemeene Brief vss. 272-274:
‘Maer zeker, dit is my een harde steen voor 't hooft.
'k Geloof met hart en ziel 't geen Kristus Kerk gelooft,
En met dien zin hoop ik te leven en te sterven’
als bron aan een ironische grap in een brief van Erasmus aan Viglius van AyttaGa naar voetnoot1. Ik merkte toen op, dat Erasmus deze grap nog eens meer had gedebiteerd. Thans kan ik de plaats aanwijzen.
In zijn bekende De praeparatione ad mortem heet hetGa naar voetnoot2, dat de duivel bij stervenden het vertrouwen op de Schriften en de door de Kerk overgeleverde dogma's gaarne op de proef stelt ‘met hun voor de geest te brengen de redeneringen van wijsgeren en ketters, de ingewikkelde vraagstukken betreffende de schepping van de wereld en haar verlossing, de onsterfelijkheid der zielen en de opstanding der lichamen, Christus' godheid en mensheid, het wezen der sacramenten en God's voorkennis en voorbeschikking’. Erasmus' raad is dan, niet met de duivel te disputeren, maar hem met een ‘Achterwaarts, Satan: ik mag niet twijfelen aan wat de Kerk, door de Heilige Geest onderwezen, heeft overgeleverd’ af te wijzen.
Een anecdote volgt. Twee christenen werden op de proef gesteld. De een was goed thuis in de filosofie. De ander was ‘nihil aliud quam christianus, rudis et anormis’ - alleen maar een christen, eenvoudig en zich houdend aan het richtsnoer van het geloofGa naar voetnoot3. Met de eerste heeft de duivel gemakkelijk spel als hij stelt, dat geloven aan Christus als God en tevens mens, aan zijn geboorte uit een maagd en aan de opstanding der doden betekent het aanvaarden van zaken die onbestaanbaar zijn en met de rede in strijd. De tweede echter pareert de vraag van de duivel, wat hij aangaande dit alles gelooft, met een simpel: ‘Wat de Kerk gelooft’. En op de vraag: ‘Wat gelooft de Kerk dan?’ zegt hij: ‘Wat ik geloof’. ‘Quid tu?’ - ‘Quod credit ecclesia’. - ‘Quid ecclesia?’ - ‘Quod ego’. Dit antwoord doet de duivel afdeinzen. Het is, zegt Erasmus, een krachtig afweermiddel speciaal ‘in obscuris et dubiis’, in wat duister is en onzeker. ‘En àls de stervende er dan niet omheen kan iets te